Kinderhandboek 0 - 4 jaar

GEDRAGSPROBLEMEN

Iedere leidster van een kindercentrum of peuterspeelzaal wordt in haar loopbaan wel eens geconfronteerd met kinderen in de groep, die gedragsproblemen vertonen. Waarschijnlijk levert ieder kind wel eens problemen op, maar er blijkt ook een groep kinderen te zijn, die dit probleemgedrag in zo'n mate vertoont, dat ze gezien worden als "probleemkind".

In dit hoofdstuk gaan we in op verschillende gedragsproblemen. In het deel over Probleemgedrag en probleemkinderen
komen de gebruikte opvattingen en terminologie over probleemgedrag en probleemkinderen aan de orde.

Probleemgedrag en probleemkinderen Eenkennigheid
Koppigheid Het wennen van de kinderen aan het kindercentrum
Niet willen luisteren Het wennen van de ouders aan het kindercentrum
Mokken Wenbeleid van het kindercentrum
Driftbuien Het (te) stille kind
Huilende baby's Agressiviteit
Huilende peuters Overbeweeglijkheid
Jaloezie Literatuur en adressen
Angst

PROBLEEMGEDRAG EN PROBLEEMKINDEREN

Wat is probleemgedrag

Wanneer je spreekt van probleemgedrag, dan gebeurt dit in het algemeen op basis van beoordelingen. Mensen uit de omgeving van een kind beoordelen of een bepaald gedrag van het kind problematisch is of niet. D.w.z. dat het problematisch zijn van een bepaald gedrag niet aan het gedrag zelf te wijten is, maar aan het oordeel dat mensen over dat gedrag hebben. Dergelijke oordelen zijn altijd gebaseerd op normen (opvattingen en verwachtingen) die men heeft.

Dit betekent dat de ouders, de leidster en andere kinderen uit de groep van een kind, bepalen of het gedrag van dat kind problematisch is. Het blijkt dat in 10% van de gevallen sprake is van kinderen met problematisch gedrag. De beoordelingen kunnen van groep tot groep, van leidster tot leidster enigszins verschillen.

Wat zijn probleemkinderen

Tot nu toe was steeds sprake van het problematisch zijn van gedrag en niet van het kind dat zich problematisch gedraagt. Voor het ontstaan en voortduren van ongewenst gedrag kunnen verschillende risicofactoren worden genoemd. Ongewenst gedrag kan door deze factoren uitgroeien tot probleemgedrag. Probleemgedrag heeft een functie, zoals b.v. negatieve aandacht vragen. Met het in stand houden van deze functie blijft probleemgedrag bestaan. Tevens zijn er bepaalde omstandigheden zowel bij de kinderen als bij de ouders, als ook in het leefklimaat die risicodragend kunnen zijn voor het ontstaan en het voortduren van probleemgedrag bij kinderen. Een aantal factoren zijn :

  • temperament,
  • sociaal-economische situatie,
  • gebrek aan kennis bij de ouders,
  • relatieproblemen in het gezin.

Wat is het meest voorkomend ongewenst gedrag

Ongewenst gedrag waarover ouders en verzorgers zich zorgen maken kunnen zijn:

  • niet willen luisteren,
  • koppigheid,
  • huilen,
  • eten,
  • slapen,
  • snel overstuur zijn,
  • overbeweeglijkheid,
  • zich niet kunnen vermaken,
  • jaloezie,
  • driftbuien,
  • mokken,
  • eenkennigheid,
  • onzindelijkheid,
  • angsten,
  • teruggetrokkenheid,
  • agressie
  • ruzie.

Het is daarom mede van belang dat binnen een kindercentrum de leidsters met elkaar over ongewenst gedrag van gedachten wisselen. Daarbij moet ook aan de orde komen waarom, wanneer en hoe een kind wel dan niet verwezen moet worden naar de deskundige hulpverlening. Juist bij kleine kinderen zijn gedragsproblemen goed te behandelen, waardoor erger voorkomen kan worden.

Geen standaardoplossingen

Uit het bovenstaande is af te leiden dat voor iedere leidster, opvoeder/verzorger, per situatie kan verschillen of iets als problematisch gedrag van een kind wordt ervaren of niet. Standaardoplossingen voor gedragsproblemen bij kinderen zijn niet te geven. Per kind zal gekeken moeten worden naar mogelijke oorzaken voor zijn/haar gedrag en zal gezocht moeten worden naar de meest geschikte reactie op het gedrag van het kind. De manier van reageren bepaalt of het gedrag doorgaat of ophoudt. Toch zijn er over gedragsproblemen bij kinderen een aantal mogelijke oorzaken en adviezen te geven, die helpen bij het zoeken naar goede manieren van omgaan met gedragsproblemen van kinderen. Een goede tip hiervoor is :

  • observeer wat er precies gebeurde;
  • wat eraan vooraf ging;
  • hoe je erop reageerde;
  • wat voor effect dit had op het gedrag van het kind.

Wat betreft de aanpak van elk gedrag geldt, dat hierover steeds overlegd wordt tussen de leidsters van het kindercentrum en de ouders/verzorgers van het kind. Het blijkt nogal eens dat het gedrag van kinderen thuis vaak anders is dan het gedrag op het kindercentrum. Kinderen hebben bijvoorbeeld op het centrum geen eetproblemen; ze doen met de groep mee, terwijl er thuis vaak drama's ontstaan rond het eten.


KOPPIGHEID

Wat is het

Ongeveer tussen het 2e en 4e jaar maken de meeste kinderen een koppigheidsperiode door. Het meest herkenbare aan deze periode is dat het kind heel dwingend "nee" gaat zeggen, doet alsof alles van haar of hem is en het speelgoed niet kan delen met andere kinderen op de peuterspeelzaal of in het kindercentrum.

Het kind leert zijn eigen "ik" af te bakenen van de anderen en wil ontdekken wat het allemaal zelf kan. Hij wil steeds meer dingen zelf gaan doen, zelf zijn jas uittrekken, zelf achter de boodschappenkar lopen. Zijn eigenwaarde wordt erdoor versterkt. Sommige peuters doen niets liever dan de hele dag tegen alles ingaan.

Uit onderzoek is gebleken dat dagverblijfkinderen wellicht een uitgestelde koppigheidsfase hebben. D.w.z. dat ze op een later moment in hun leven de strijd aangaan over wie de baas is. Ze proberen misschien later uit of ze een eigen wil mogen hebben zonder dat moeder hen in de steek laat. Een andere verklaring kan volgens de onderzoekers zijn, dat werkende moeders geneigd zijn om conflicten met hun kinderen te vermijden. In de weinige tijd dat zij hun kinderen zien, willen ze misschien hun afwezigheid goedmaken. Hierdoor worden sommige dagverblijfkinderen pas tegen hun vierde jaar geconfronteerd met een verbiedende ouder.

Het is geen gemakkelijke periode, maar wel noodzakelijk voor een goede ontwikkeling om zichzelf als kind te ontplooien. Het kind komt in deze periode tot de ontdekking dat hij of zij iemand is, zelfstandig, los van de volwassenen. Het kind ontdekt dat het "nee" kan zeggen, dat het kan lopen daar waar hij wil en dat het al dan niet kan eten, onafhankelijk van de wil van anderen. Het accepteert niet langer dat leidsters/ouders volledige zeggenschap hebben, hetgeen zich uit in het alles zelf willen doen en neezeggen.

In deze periode doet het kind allerlei ontdekkingen, maar de verstandelijke ontwikkeling schiet nog te kort. Het kind kan nog niet uitleggen wat het wil en begrijpt niet waarom iets niet mag. Hierin ligt een stuk onmacht bij het kind. Ook de motorische ontwikkeling legt beperkingen op. Vaak willen de kinderen dingen, die je als ouder/verzorger of leidster niet kunt toestaan, omdat ze daar te klein voor zijn. Peuters zien het gevaar niet. Gevolg is dat een peuter regelmatig frustraties ondervindt als je als volwassene regels en grenzen stelt. Al die uitingen van de eigen wil en de daaraan gekoppelde gedragingen behorend tot de koppigheidsfase moeten dus niet verstaan worden als stout en niet willen luisteren maar als een positief teken dat het kind zich ontwikkelt tot een eigen persoon. Omgaan met een kind in de koppigheidsfase vraagt daarom om veel uithoudingsvermogen, tact, humor en geduld van een opvoeder. Aan de ene kant heeft de peuter behoefte aan veiligheid maar is er ook de behoefte aan "groot zijn".

Wat kun je eraan doen

  • geef de peuter ruimte voor zijn ontdekkingstocht bied keuzemogelijkheden aan (eerst je jas of eerst je schoenen aan?)
  • houd het aantal regels beperkt (opvoeders kunnen hun regels nog eens kritisch onder de loep nemen)
  • probeer zoveel mogelijk consequent te zijn
  • houd rekening met wat het kind aan kan
  • werk aan het zelfvertrouwen, kinderen leren meer van aanmoediging dan van straf
  • stel duidelijke regels, dit biedt houvast en veiligheid
  • wees duidelijk in de uitleg van wat je wilt
  • maak samen met ouders/verzorgers en leidsters van het kinderdagverblijf een aanpakplan, nadat eerst is nagegaan hoe het kind thuis en op het kindercentrum is

NIET WILLEN LUISTEREN

Wat is het

Niet willen luisteren of ondeugend gedrag, wat is dat eigenlijk?

Ondeugend is gedrag dat niet deugt in de ogen van de medemens. Datgene wat als ondeugend/ongehoorzaam bestempeld wordt, hangt af van de ontwikkelingsfase waarin een kind zich bevindt.

Soms begint het gevecht om het niet willen luisteren al met baby's maar in elk geval wel vanaf de peuterleeftijd. Van elk kind mag redelijkerwijs verlangd worden dat het leert luisteren. Maar kenmerkend voor het kinderlijk gedrag is toch het ontdekken, uitzoeken, proeven, voelen en bewegen. Het is belangrijk in het leven van een peuter. Groot worden is experimenteren. Aan de ene kant zijn volwassenen enthousiast over de nieuwe verworvenheden van de peuter, maar opeens verschijnt binnen de toejuichingen het woord stout, ondeugend, en dat mag niet. Dit is verwarrend voor een peuter want hij begrijpt nog niet wat wel en wat niet kan/mag. Peuters hebben nog een beperkte gewetensfunctie.

Ontwikkeling van het geweten

Door hun beperkte gewetensfunctie doen peuters dingen die ze niet mogen maar het telkens weer doen. Het lijkt op niet willen luisteren, toch is dat niet zo. Kunnen luisteren veronderstelt een verstandelijke ontwikkeling waarbij een innerlijk besef van regels aanwezig is. Zover zijn peuters nog niet. Voor hen geldt een verbod alleen als je als ouders of leidster aanwezig bent.

Het gedrag van een peuter wordt nog voornamelijk door impulsen bepaald en niet door "weten". Voor een peuter moet een regel in het begin veel worden herhaald. Zo leert een kind zich daar langzamerhand aan te houden. Geleidelijk aan ontstaat een innerlijk besef van wat wel of niet mag. "Mag niet slaan" roept de peuter terwijl hij bijvoorbeeld de poes een mep geeft. Hij weet het wel maar er zich naar gedragen is nog (heel) moeilijk.

Kortom, leren wat wel en wat niet mag en zich daar ook aan kunnen houden is een proces van veel vallen en opstaan. Pas in de kleuterleeftijd ontstaat er een eigen "innerlijke rem" die niet meer totaal afhankelijk van de ouders werkt. Pas dan kan er sprake zijn van zoiets als niet willen luisteren. Soms zien leidsters dat deze "innerlijke rem" al in de peuterleeftijd ontstaat.

Omgaan met regels

Er zijn verschillen tussen kinderen. Het ene kind heeft meer regels nodig dan het andere, bijvoorbeeld omdat het heel ondernemend is. Ook de omstandigheden in een peuterspeelzaal of kindercentrum bepalen welke regels en grenzen er worden gesteld.

Wat kun je eraan doen

  • confrontatie van hard tegen hard vermijden; zoek naar afleidingsmanoeuvres in de vorm van iets anders gaan doen; hiermee zet je het kind op een ander spoor
  • spreek kort en duidelijk, het gesproken woord heeft veel meer inhoud wanneer mimiek en lichaamstaal meespreken
  • ga naar het kind toe en wacht tot het je aankijkt om de boodschap te ontvangen
  • geef enkelvoudige informatie; peuters onder de vier jaar kunnen dubbele opdrachten niet uitvoeren
  • zeg van te voren wat er gaat gebeuren; peuters hebben hun eigen bezigheden, die hun hele aandacht kunnen opeisen
  • maak samen met ouders/verzorgers en leidsters van het kinderdagverblijf een aanpakplan, nadat eerst is nagegaan hoe het kind thuis en op het kindercentrum is

MOKKEN

Wat is het

Soms kunnen kinderen ook gaan mokken. Gedrag dat zich heel wat minder explosief manifesteert dan een driftbui. Het kind is meer in zichzelf gekeerd, is wrevelig en spreekt zich niet ronduit uit. De peuter kan zich zo ontoegankelijk opstellen, dat het niets van een ander wil weten, alle goede bedoelingen ten spijt. Vaak komt de peuter vanzelf wel weer op gang na korte tijd.

Wat kun je eraan doen

  • laat het kind maar even in zijn mokgedrag zitten
  • toon wel belangstelling voor hem/haar, maar trek je er niet te veel van aan
  • als je ziet dat de peuter langzaam bijtrekt, dan weer langzaam betrekken bij de andere kinderen
  • af en toe positieve aandacht geven om mokgedrag te voorkomen
  • maak samen met ouders/verzorgers en leidsters van het kinderdagverblijf een aanpakplan, nadat eerst is nagegaan hoe het kind thuis en op het kindercentrum is

DRIFTBUIEN

Wat zijn het

Driftbuien lijken soms onvermijdelijk, maar maken onderdeel uit van de koppigheidsfase. Meer dan de helft van de kinderen van 2 jaar heeft 1 � 2 keer per week een driftbui. Sommige kinderen kunnen helemaal buiten adem raken en blauw aanlopen van drift. Niet iets waar je je ernstig bezorgd over hoeft te maken. Na korte tijd wordt de ademhaling vanzelf weer regelmatig en krijgt het kind z'n gewone kleur weer terug (voor meer informatie kun je breath holding spell aanklikken met de muis).

Een driftbui is het gevolg van een teveel aan frustraties. De peuter kan namelijk de ophopende spanning en de woede gekoppeld aan zijn gevoelens van onmacht en de regelgeving vanuit zijn omgeving niet meer aan. Het overspoelt het kind. Een peuter kan niet anders reageren dan met een driftbui, de stoppen slaan door. Het gevoel niet begrepen te worden kan de driftbui steeds weer laten oplaaien. Vervelend voor de de opvoeders maar ook voor het kind. Hij heeft geen vat meer op zijn eigen gevoelens. De angst die dit met zich mee kan brengen draagt ertoe bij dat een kind emotioneel uitgeput raakt. Soms is een driftbui al te ver gevorderd, soms is het onvermijdelijk. Sommige kinderen worden alleen maar driftiger door de aandacht die eraan besteed wordt. De aandacht houdt de driftbui in stand.

Andere kinderen kunnen goed geholpen worden door ze op te pakken en dicht tegen je aan te houden. Soms wordt het een gevecht om een driftbui te overwinnen; je maakt het samen met het kind door. Een peuter kan daar veel steun van ondervinden.

Hoe kun je er mee omgaan

  • voorkom dat de peuter zichzelf pijn doet of dingen kan beschadigen
  • niet schreeuwen of boos worden, of proberen het kind te stoppen; stoppen betekent vaak olie op de golven gooien
  • laat ze uitrazen; sommige kinderen vinden het prettig om vastgehouden te worden, anderen absoluut niet; laat ze maar
  • voorkom dat een kind iets bereikt met de driftbui; dus geen beloning of straf; een driftbui verandert niets ten nadele of ten voordele
  • neem het kind als alles voorbij is op schoot; dit omdat een driftbui ook gevoelens van angst met zich meebrengt
  • probeer te voorkomen dat je te voorzichtig wordt uit angst dat een peuter een driftbui krijgt; probeer het te voorkomen binnen het redelijke, maar houd gewoon vast aan wat je belangrijk vindt
  • maak samen met ouders/verzorgers en leidsters van het kinderdagverblijf een aanpakplan, nadat eerst is nagegaan hoe het kind thuis en op het kindercentrum is

Geleidelijk aan nemen driftbuien af naarmate de taalontwikkeling vordert. De aanpak van leidsters en ouders kan dit be�nvloeden.


HUILENDE BABY'S

In het begin is huilen de enige uitingsvorm van een baby om duidelijk te maken dat hij iets wil of dat hij zich niet lekker voelt. Een huilende baby probeert als het ware zonder woorden iets te vertellen. Aangezien hij niet de mogelijkheden heeft om in zijn eigen behoeften te voorzien, is hij daarvoor aangewezen op volwassenen.

Als een baby huilt kan dit allerlei redenen hebben. Om er een paar te noemen: honger, pijn, kou, vieze luier, verveling, behoefte aan aandacht, dreinen om kleine ongemakjes. Door het dagelijkse contact met de baby leer je verschillende soorten huilen onderscheiden. Het gaat daarbij niet alleen om het huilgeluid. De omstandigheden rondom het huilen helpen ook bij het achterhalen van de oorzaak.

De gulden middenweg betekent dat je soms snel reageert en soms een afwachtende houding aanneemt afhankelijk van het soort huilen van de baby. Opvoeders van baby's die de gulden middenweg volgen zullen merken dat de baby minder vaak huilt dan hun leeftijdsgenootjes die zoveel mogelijk een snelle reactie op hun huilen krijgen. Als je het idee loslaat dat je van het begin af aan op elk huilen kunt of moet reageren, raak je gespitst op verschillen in het huilen van de baby. Afhankelijk van het soort huilen neem je de beslissing om onmiddellijk naar de baby toe te gaan of om het huilen even aan te kijken. Het huilen van een baby kun je grofweg onder twee noemers rangschikken :

Communicatief huilen

Hierbij heb je het idee dat er wat aan de hand is. Alarmkreten (pijnhuilen, schrikhuilen enz.) herken je onmiddellijk. Ze gaan door merg en been en roepen om een snelle reactie, gericht op de bescherming van de baby. Oorzaken zijn niet al te moeilijk te achterhalen: honger, behoefte aan een schone luier, te koud of te warm gekleed, wennen aan een bepaald soort voeding, overgevoeligheid voor voeding, behoefte aan aandacht, pijn, enz. Iedereen zal het ermee eens zijn dat huilen in deze situaties een vorm van roepen is. Een baby moet zijn natje en zijn droogje hebben. Een oorzaak van communicatief huilen waar je misschien niet zo gauw aan denkt is het verlangen van een baby naar de nabijheid van de opvoeder. Huilen om nabijheid kan worden voorkomen door de baby als het even kan niet onnodig weg te leggen.

Zomaar huilen

Als baby's "zomaar huilen" heb je niet direct behoefte om naar de baby te hollen zoals bij communicatief huilen. Onder "zomaar huilen" vallen de termen: jengelen, zeuren, dreinen, urmen, jammeren, enz. We gebruiken voor al deze typeringen de verzamelnaam : "kleine huiltjes".

Elke baby heeft zijn eigen manier van huilen. Welk huilen van de baby onder de noemer "zomaar huilen" of "kleine huiltjes" valt ontdek je in de loop van de tijd. Als de baby bijvoorbeeld een tijdje huilt voordat hij in slaap valt, ontdek je dat dit bij het slaapritueel hoort. Op den duur merk je dat het bij een bepaald patroon hoort en je weet dat het na een tijdje ophoudt. Hetzelfde geldt voor het zogenaamde huiluurtje om spanning af te reageren. Maar hoe je het ook bekijkt, ook hier geldt weer, de ene baby is de andere niet. Ook wat betreft het huilen.

Wat kun je eraan doen

  • naast de voedingstijden de baby wat gekookt water geven; vooral op warme dagen; het kind heeft dorst
  • niet te snel wegleggen als de baby behoefte heeft aan nabijheid
  • kijken of de kleertjes niet te strak zitten; dit geldt ook voor te warme of te luchtige kleertjes
  • koesteren helpt uitstekend; wacht niet te lang met reageren; de baby voelt zich daarna weer fijn
  • maak het afscheid bij het bedje niet te snel; baby's die moe zijn, hebben wat meer tijd nodig om tot rust te komen
  • troosten verzacht pijn, b.v. bij buikpijn door darmkramp
  • bij verveling kun je de baby in een ligstoeltje of box bij jou in de buurt leggen om het wat gezelliger te maken
  • als de baby uit zijn doen is door de drukte, kun je hem echt het beste aandacht geven en tot rust laten komen; iets vertrouwds geven, b.v. een knuffel helpt weleens
  • fopspeen geven (zuigbehoeftebevrediging)
  • maak samen met ouders/verzorgers en leidsters van het kinderdagverblijf een aanpakplan, nadat eerst is nagegaan hoe het kind thuis en op het kindercentrum is

HUILENDE PEUTERS

Ook peuters huilen regelmatig. Naarmate ze ouder worden zal dit verminderen. De oorzaken liggen anders dan bij het huilen van baby's. Angst en vrees kunnen een peuter aan het huilen maken. Huilen is dan een manier om je te verdedigen tegen onbehaaglijke gevoelens die niet onder woorden te brengen zijn. Angst ontstaat als het kind de controle over zijn gevoelens begint te verliezen.

Angst en huilen

De meeste angsten van peuters komen voort uit een natuurlijke neiging tot zelfbescherming tegen vreemde dingen, tot ze hebben bewezen ongevaarlijk te zijn. Te denken valt hierbij aan sinterklaas, nieuwe kinderen, nieuwe leidster, vreemde geluiden zoals de sirene van brandweer en ambulance. Om al deze redenen kan het kind gaan huilen. Er zijn een aantal angsten behorend bij de ontwikkelingsfase waar de peuter in zit. Deze zijn :

  • bezorgdheid over letsel;
    de haard van de angst is hun bloed. Peuters verbruiken meer pleisters dan welke leeftijdsgroep dan ook, omdat ze niet kunnen doorgaan met spelen zolang dat vreselijke bloed niet veilig verborgen is. Een peuter bijvoorbeeld die om wat voor reden dan ook een klein splintertje in zijn vinger heeft, vraagt om een flinke dosis tact om die splinter er weer uit te halen.
  • bezorgdheid over het kapot gaan van dingen;
    de angst om zich te verwonden breidt zich bij veel peuters uit tot een bange afschuw voor het beschadigen van iets anders. Het kind kan buiten proporties van streek zijn als iets breekt of kapot is. Als het een pop zonder hoofd tegen komt in de poppenhoek, kan het reageren zoals jij dat zou doen als je een dode rat zou zien. Er zijn zelfs kinderen die niet met plezier puzzelen, omdat ze de onvolledige en "gebroken" plaatjes zo akelig vinden.
  • zelfstandigheid en frustratie;
    de peuter wordt er zich van bewust dat hij een afzonderlijk, onafhankelijk individu is met rechten, voorkeuren en eigen initiatief. Hij wil zich doen gelden en het is goed dat hij dit doet. Zijn eigenzinnigheid is een teken dat hij groter wordt en dat hij zich nu zeker genoeg voelt om te proberen het verder zelf klaar te spelen. Maar het leven is moeilijk voor een peuter. Hij begrijpt de dingen nog niet zo goed; wil graag dingen doen die de volwassenen hem niet kunnen toestaan en daarbij is hij nog te klein en lichamelijk nog niet tot alles in staat. De inspanningen om onafhankelijk te zijn, leiden onvermijdelijk tot frustraties. Dit kan aanleiding zijn om het op een huilen te zetten.
  • afscheid nemen;
    veel peuters die echt van de groep genieten en erbij gebaat zijn, blijven het moment van afscheid nemen moeilijk vinden. Een kind kan ook (alleen maar) verdrietig naar de deur staan kijken, waar eerst nog zijn moeder/vader stond. In veel gevallen trekt het kind weer bij en gaat met de andere kinderen spelen.

Mocht een peuter op het kindercentrum te lang blijven huilen, dan zal de leidster in overleg met de ouders moeten afvragen of het kind al aan een peuterspeelzaal toe is. Het is misschien beter dat de ouder het kind van de peuterspeelzaal afhaalt en kijkt of het na een paar weken weer terug kan komen.

Wat kun je eraan doen

  • als een kind huilt uit angst, erken zijn angst volledig
  • verlang niet te veel van een angstig kind, het is er nog niet aan toe
  • help het kind de dingen waar hij bang voor is in eerste instantie te vermijden; daarna langzaam vertrouwd te maken
  • troosten bij pijn en pijn serieus nemen
  • troosten en geruststellen als er iets kapot gaat of kapot is
  • sta niet toe dat andere peuters er de draak mee steken bij frustratie
  • niet redeneren of tegenwerpingen maken, maar troosten als het kind dat wil
  • afleiden van het frustratieobject
  • bij moeite met het "dagzeggen" het kind afleiden met een leuke activiteit;
  • afscheid kort en volgens vast ritueel houden
  • maak samen met ouders/verzorgers en leidsters van het kinderdagverblijf een aanpakplan, nadat eerst is nagegaan hoe het kind thuis en op het kindercentrum is

JALOEZIE

Wat is het en hoe ontstaat het

Jaloezie bij peuters en kleuters komt veel voor. Jaloezie is een heel complexe emotie, waarin allerlei gevoelens een rol spelen: woede, vrees om iets kwijt te raken. Jaloezie kan op verschillende manieren geuit worden.. Het kan daarbij gaan om jaloezie op een nieuw broertje of zusje, maar er zijn ook andere situaties waarin een kind jaloers kan zijn. Bijvoorbeeld wanneer een ander kind veel aandacht krijgt, of als haar vriendje in het middelpunt van de belangstelling staat. Ook kunnen kinderen jaloers zijn op het speelgoed van andere kinderen, en op wat andere kinderen al kunnen en mogen. Een kind zodanig opvoeden dat het nooit jaloers zal zijn is onmogelijk en ook niet wenselijk. Jaloezie hoort er nu eenmaal bij.

De meeste jaloezie�n van kinderen ontstaan omdat ze denken dat een ander kind van hun ouders/opvoeders meer aandacht en liefde krijgt dan zijzelf. En de grootste behoefte van kinderen is juist die liefde en aandacht. Die aandacht verschaft hen zekerheid en een gevoel van eigenwaarde, die ze van zichzelf nog niet hebben en waarvoor ze, zeker de eerste jaren van hun ouders/opvoeders afhankelijk zijn.

Hoe kleiner kinderen zijn, hoe begrijpelijker het is, dat ze soms razend jaloers zijn. Door hun beperkte kijk op de wereld zijn kleintjes tot een jaar of vier, vijf namelijk heel egocentrisch ingesteld. Ze zien zichzelf als middelpunt van de wereld en willen liefst alles bezitten wat ze kunnen krijgen. Daarbij komt dat kinderen heel concreet denken over "houden van". Dat betekent voor hen iets krijgen; niet alleen eten, een schone luier of een warm bedje, maar vooral aandacht.

Kinderen kunnen ook jaloers zijn op het speelgoed van een ander kind. Heel jonge peuters kennen nog nauwelijks het verschil tussen 'mijn' en 'dijn'. Zij beschouwen de hele wereld als hun speelterrein en daartoe behoort ook het speelgoed van een ander kind. Als peuters dat 'afpakken', is dit geen vorm van jaloezie. Een dergelijke actie komt voort uit bezitsdrang en verkenningsdrang : het kind ziet een stuk speelgoed, dat het nog niet kent en wil dat onderzoeken. Afgunst door speelgoed van een ander kind komt pas voor, als het kind heel duidelijk door heeft dat sommige dingen van hem zijn en andere niet. Ongeveer op de leeftijd van 3 jaar gaat een kind allerlei grenzen verkennen en ook de grens van wat is 'van mij' en 'niet van mij'.

Een andere oorzaak voor jaloezie op andere kinderen is het zien hoe zij w�l dingen kunnen en mogen, die het kind zelf nog lang niet kan en mag; goed lopen bijvoorbeeld en rennen en springen en praten, alleen buiten mogen spelen, alleen op de schommel mogen of zelf je boterham snijden. De ontwikkeling van kinderen gaat nu eenmaal stapje voor stapje, woordje voor woordje en met veel vallen en fouten. Een kind ziet daarbij voortdurend anderen die w�l foutloos en moeiteloos al die begeerde dingen doen. Dat geeft een gevoel van frustratie, een gevoel van 'dat ook willen' dat wij "jaloezie" noemen. Deze vorm van jaloers zijn hoort bij het groter worden van een kind en is normaal.

Een gezonde dosis jaloezie prikkelt een kind om dingen z�lf te ondernemen en stimuleert de ontwikkeling van een kind.

Hoe merk je dat een kind jaloers is

Jaloezie is een emotie, een gevoel. Kleine kinderen kunnen echter nog niet duidelijk vertellen wat ze voelen en waarom. Zij uiten hun gevoelens op verschillende manieren in hun gedrag, bijvoorbeeld:

  • ruziemaken met andere kinderen
  • agressief gedrag b.v. slaan, schoppen, bijten
  • met speelgoed gooien
  • huilen als een ander kind aan speelgoed komt
  • speelgoed van een ander kind afpakken
  • aandacht vragen / opeisen op 'onmogelijke' momenten, en boos worden als dat niet kan
  • aandacht vragen door opvallend gedrag, bijvoorbeeld luidruchtig gedrag
  • huilerig en zeurderig zijn
  • 'uit zijn / haar doen zijn'
  • Sommige jaloerse peuters en kleuters vallen als reactie op hun jaloezie terug in een vroeger ontwikkelingsstadium. Dit kan met name gebeuren bij jaloezie na de geboorte van een broertje of zusje. Wat het kind het laatst geleerd heeft, blijkt nu het eerste te zijn vergeten, weggedrongen. Het kind wordt weer onzindelijk, gaat weer duimzuigen of wil ineens niet meer zelf eten. Of het ging net zo leuk met wat woordjes kletsen en nu houdt het hele praten op. Andere gedragsuitingen waar op teruggevallen wordt, zijn : driftbuien, vastklampen aan de ouder of leidster, aandacht opeisen.

Wat kun je eraan doen

  • In de omgang met jaloezie van kleine kinderen is herkennen vaak het halve werk. Want als opvoeders begrijpen wat er achter het vervelende gedrag van een kind zit, dan kunnen ze reacties vermijden die het gevoel "ze houden niet meer van mij" versterken. Sommige peuters reageren op andere kinderen al hun spanningen af die ze thuis ondergaan. Als een drie of vierjarige andere kinderen bijt, schopt of aanvalt, speelgoed van anderen afpakt en het iedereen over het algemeen onmogelijk maakt om hem aardig te vinden om mee te spelen, bekijk zijn leven thuis dan eens. Slaat hij vreemden omdat hij de nieuwe baby zou willen slaan en dat niet durft? Pikt hij hun speelgoed omdat hij vindt dat hij zelf onrechtvaardig weinig heeft of omdat hij denkt dat hun speelgoed betekent dat er van hen gehouden wordt, terwijl hij er niet zo zeker van is dat dat met hem ook het geval is?
  • Jaloezie niet als iets afkeurenswaardigs beschouwen, maar accepteren als iets wat bij het leven hoort. Dat peuters jaloers zijn is op zich niet negatief. De manier waarop deze gevoelens worden geuit kan negatief zijn. Het is belangrijk om onderscheid aan te brengen tussen wat een peuter voelt, en wat een peuter daarna doet. Slaan en gooien hoeven opvoeders niet te accepteren, maar het gevoel zelf wel.
  • Op het gedrag van een jaloerse peuter, dat niet acceptabel is, bijvoorbeeld het slaan van een ander kind of het gevaarlijk gooien met dingen, moet wel reageren : spring er direct op. Maak gebruik van gebaren en woorden en zorg dat het kind aan je stem en mimiek duidelijk merkt wat je bedoelt en dat je het meent. geef er geen straf voor. Daarmee bevestig je het gevoel "ze houden niet meer van mij" en versterk je het jaloeziegevoel. geef geen extra aandacht op dat moment. Met extra aandacht leer je het kind vooral het volgende : jaloeziegevoelens en "stennis" leveren extra aandacht op en die is begerenswaardig. Dat is natuurlijk niet de bedoeling.
  • Het schenken van positieve en volle aandacht op momenten dat het kind zich niet jaloers gedraagt, is een uitstekend middel om jaloezie te doen verminderen. Het gaat daarbij minder om de duur als om de wijze waarop je dat doet, bijvoorbeeld 5 minuutjes samen iets doen, dat je beiden leuk vindt.
  • Dwing het kind niet om over een jaloeziegevoel heen te stappen. Een voorbeeld uit de praktijk : "Anneke neemt haar nieuwe boekje mee naar het kindercentrum en vraagt aan de leidster om haar daaruit voor te lezen. Als de leidster echter uit het boekje wil gaan voorlezen met alle andere kinderen erbij, wordt Anneke boos en moet het boekje dicht. Ze had het zich kennelijk anders voorgesteld". In deze situatie accepteer je Annekes jaloezie door haar boekje op dat moment dicht te laten en uit een ander boekje voor te gaan lezen. Dit neemt niet weg, dat je op een later tijdstip apart aandacht aan Anneke en haar boekje kunt geven.
  • Als een kind moeite heeft met aandacht delen, kun je uitleggen waarom je nu met een ander kind bezig bent en dat hij/zij straks weer aan de beurt komt.
  • *Jonge kinderen hebben moeite om hun eigen gevoelens te herkennen. Je kunt hen daarbij helpen, zodat ze deze gevoelens wel gaan herkennen. Eenvoudigweg door ze te benoemen, door te verwoorden wat het is. Je kunt bijvoorbeeld na een driftbui door jaloezie tegen een kind zeggen: "Je vindt ...... helemaal niet lief h�, omdat....." Jaloezie bespreekbaar maken lukt niet direct in iedere situatie. Dit kan soms beter op een later tijdstip. Een hulpmiddel hierbij kan een boekje zijn, waarin jaloezie voorkomt.
  • Bij jaloezie op wat andere kinderen al kunnen en mogen helpt het om het kind te prijzen voor de dingen die het al w�l kan. Tevens kun je het gevoel van eigenwaarde van kinderen versterken door ze dingen zelf te laten doen. Bijvoorbeeld het kind zelf laten eten, ondanks de knoeiboel. Laat in je optreden en in heel je aanpak blijken dat elk kind uniek is. Van elk kind bestaat er maar ��n. Dat is het begin om rivaliteit en jaloezie onder controle te krijgen : de kinderen weten dat je rekening houdt met onderlinge verschillen. Wat je beter niet kunt doen is de kinderen onderling vergelijken, bijvoorbeeld door te zeggen : "Kijk, Marieke heeft haar hele blaadje al vol getekend."
  • Als je het idee hebt dat jaloeziegedrag van de peuter op het kindercentrum te maken heeft met de komst van een nieuw broertje of zusje kun je hierover met de ouders praten. Het kind extra aandacht geven thuis en op het kindercentrum kan het kind helpen om zich zekerder te voelen over zijn eigen plaats in het gezin en in het kindercentrum.
  • * Het terugvallen in een vroeger ontwikkelingsstadium (regressie) ten gevolge van jaloezie op een nieuw broertje of zusje is normaal. Het gaat op den duur vanzelf over. Je kunt er het beste geen punt van maken. Na ongeveer 6 weken (bij sommige kinderen kan het langer duren) moet het ergste wel voorbij zijn, anders moet je voorzichtig gaan peilen wat er kennelijk niet in orde is, zoals :
  •  
    • het kind leeft nog steeds onder een druk en spanning
    • het terugvallend gedrag is bezig tot een gewoonte uit te groeien en gaat nu een eigen leventje leiden (zoals duimzuigen en nagelbijten)
    • het kind heeft het gevoel dat het terugvalgedrag een prima manier is om voldoende extra aandacht te krijgen
    • je bent gewend geraakt aan het terugvalgedrag en schat het kind jonger in dan het is
  • Bij een kind dat veel/vaak jaloers blijft, is zelfonderzoek van opvoeders en de leidsters op zijn plaats : trekt dit kind misschien inderdaad altijd aan het kortste eindje? Kan zijn/haar zekerheid over het eigen plaatsje in het kindercentrum wel zo groot zijn? Indien dit niet zo is, proberen dit snel te realiseren.

Aanvullende informatie

Zie de literatuurlijst


ANGST

Juist in de peuterleeftijd kunnen angsten nogal eens de kop op steken. Heel begrijpelijk want enerzijds wil de peuter onafhankelijk en zijn eigen baas zijn, anderzijds zijn veel indrukken die een peuter opdoet heel overweldigend. Zijn bevattingsvermogen schiet nog te kort om alles te kunnen plaatsen. Angst is een sterke emotie en dient als signaal voor gevaar. Het gevaar kan re�el zijn maar daarnaast ook denkbeeldig. Als vorm van zelfbescherming is angst juist een positieve ervaring. Het voorkomt dat we onnodige risico's nemen. Een kind dat geen angst kent, kan een gevaar voor zichzelf en andere kinderen zijn. Er zijn verschillende soorten angst waar een peuter last van kan hebben.

Veel voorkomende angsten

  • verlatingsangst, scheidingsangst; hierbij gaat het om het besef dat de peuter zich als een zelfstandig individu ziet, los van vader of moeder. Tegelijkertijd betekent dat ook angst voor verlies van ouders/verzorgers. Kenmerkend voor scheidingsangst zijn inslaapstoornissen en geen afscheid kunnen nemen als het kind naar de peuterspeelzaal of kindercentrum wordt gebracht.
  • angst voor vreemden; peuters gaan graag op ontdekkingstocht maar hebben daarbij toch een veilige uitvalbasis nodig. Onbekende situaties en mensen kunnen hen angst inboezemen.
  • angst voor griezels en enge beesten; bij oudere peuters komt de fantasie tot ontwikkeling. Ze gaan nadenken over dingen die er niet zijn. Allerlei dingen, zoals voorgelezen verhaaltjes en televisieprogramma's gaan een eigen leven leiden in hun fantasie. Ze kunnen zodoende geen scheiding aanbrengen tussen fantasie en werkelijkheid. Dit overweldigt de peuter en wordt daarom als angstig ervaren.

Hoewel bovengenoemde angsten een normaal verschijnsel zijn in de ontwikkeling van kinderen, zijn er toch grote verschillen tussen het ene en het andere kind. Factoren zoals aanleg, invloed van de opvoeding en omgeving spelen een rol. Ook spanningen in huis, veranderingen, verhuizing, ziekte en mishandeling kunnen er voor zorgen dat kinderen meer angstig zijn. Ook komt veel onberedeneerde angst voor, die ook niet nader te benoemen valt. Het is dan moeilijk om er achter te komen, waar het kind bang voor is.

Hoe merk je dat kinderen bang zijn

  • vermijdingsgedrag; wegdeinzen voor andere kinderen of leidster, niet meer naar peuterspeelzaal of kindercentrum willen
  • verandering in slaappatroon, moeite met inslapen en er steeds weer uitkomen
  • verandering in zindelijkheid,
  • terugvallen verandering in gedrag; overdreven aanhankelijkheid
  • druk, wild of agressief zijn; kinderen die zich bedreigd voelen gaan soms slaan
  • paniekreacties; de peuter kan gaan krijsen en zich aan je vast klampen
  • lichamelijke klachten, geen eetlust hebben

Hoe kun je omgaan met angst

  • neem de angst serieus; zeg niet dat er niets is om bang voor te zijn
  • niet te veel aandacht besteden aan de angst; versterken geeft kinderen het gevoel dat ze terecht bang zijn
  • niet forceren, kinderen kunnen dan overspoeld worden door angst, wat leidt tot heftige paniek
  • biedt veiligheid; blijf in de buurt; allerlei enge dingen krijgen zodoende geen kans
  • zelfvertrouwen versterken; hoe positiever het zelfbeeld van kinderen, hoe meer ze in staat zijn hun angst het hoofd te bieden
  • het goede voorbeeld geven; kinderen nemen ook angsten over van anderen; probeer eigen angsten niet over te dragen; schakel eventueel iemand anders in
  • praten over angst door verhaaltjes voor te lezen
  • maak samen met ouders/verzorgers en leidsters van het kinderdagverblijf een aanpakplan, nadat eerst is nagegaan hoe het kind thuis en op het kindercentrum is

EENKENNIGHEID

Ook aan eenkennigheid ligt angst ten grondslag, namelijk de scheidingsangst, die vanaf ongeveer 7 maanden oud optreedt. Kenmerkend voor deze angst is, dat het kind niets meer van een ander wil weten dan alleen de eigen vertrouwde persoon. Ook in een vreemd bed of andere kamer slapen wordt moeilijk. Het kind voelt zich in de steek gelaten na het naar bed brengen. Het voelt zich gescheiden van een vertrouwd persoon, ook al ligt het in zijn eigen bed. Deze eenkennigheidsperiode is het sterkst tussen de 8-18 maanden en kan tot rond het tweede jaar duren. Het is belangrijk om te weten dat de angst echt is en voor het kind heel re�el. De baby kan de tijd waarin iemand verdwijnt niet overzien, alles lijkt een eeuwigheid te duren.

De scheidingsangst van de baby kan in een wat veranderde vorm doorzetten in de peuterleeftijd. Op dat moment wordt het angst voor liefdesverlies, een kinderangst die gedurende de hele kindertijd een rol speelt. Deze angst hoort bij de ontwikkeling van het eigen "ik", het kind gaat zijn grenzen verkennen. Tegelijkertijd komt hij hierdoor tegenover zijn ouders te staan, met hun regels en grenzen. Deze confrontatie roept angst voor liefdesverlies op.

Hoe ga je met eenkennigheid om

  • de angst kan verminderd worden door niet lijfelijk aanwezig te zijn als de baby in bed of in de box ligt, maar wel je stem te laten horen; dit biedt veiligheid
  • je eigen bezigheden hebben in de buurt van de baby; het horen daarvan stelt hem gerust
  • dring het kind niet op aan anderen; het verergert de angst
  • kiekeboe of verstoppertje spelen, zodat het kind leert begrijpen dat de leidster of moeder ook weer terugkomt
  • kijk hoe de ouders met deze angst van het kind omgaan
  • maak samen met ouders/verzorgers en leidsters van het kinderdagverblijf een aanpakplan, nadat eerst is nagegaan hoe het kind thuis en op het kindercentrum is

HET WENNEN VAN DE KINDEREN AAN HET KINDERCENTRUM

Wat is het

Voor het eerst naar het kindercentrum is even 'wennen' voor heel wat ouders en kinderen. Ieder kind en iedere ouder reageert weer anders op de nieuwe omgeving. Sommige kinderen komen binnen, zien hun ouders niet meer en genieten volop. Andere kinderen zijn heel kort of heel lang verdrietig. Ook ouders reageren verschillend op het wennen. Zij kunnen het geen punt vinden en hun kind meteen met een gerust hart achterlaten. Ze kunnen ook wel huilend de deur uit gaan bij het afscheid nemen.

Het wennen, wat speelt een rol

  • Eenkennigheid en de daarmee gepaard gaande scheidingsangst kunnen problemen bij het wennen in een kindercentrum geven. De eenkennigheidsfase van baby's begint zo ongeveer bij 6 � 7 maanden. Na die tijd kan het wennen een probleem worden. De eenkennigheidsfase is een ontwikkelingsfase van kinderen. Het kind gaat het verschil zien tussen de vaste verzorger een een vreemde. Bij het zien van een vreemde kan een kind gaan huilen, angstig worden en wegkruipen bij de vaste verzorg(st)er. Dit maakt het wennen natuurlijk niet gemakkelijk. Niet ieder kind heeft dit. Het beste is het wanneer het kind geplaatst wordt voordat de eenkennigheidsfase begint.

Het wennen van jonge baby's gaat vaak snel. Oudere kinderen hebben vaak wat meer tijd nodig. Het is bekend dat kinderen vanaf 8 maanden heftig reageren op scheiding van hun ouders en dat het niet ongewoon is dat kinderen 4 weken nodig hebben om zich helemaal vertrouwd te voelen in een kinderdagverblijf.

Ook bij peuters speelt eenkennigheid en angst voor scheiding van de vaste verzorg(st)ers een rol. Deze angst is meestal op te lossen. Aan peuters kun je vertellen dat de ouder weer terugkomt. Peuters hebben al een vast beeld gevormd van hun vaste verzorgers en daardoor meer basiszekerheid gevormd. Peuters zijn nauwelijks in staat hun gevoelens onder woorden de brengen. Hoe ze het wennen beleven moet je vaak afleiden uit hun gedrag. Het kind klampt zich bijvoorbeeld vast aan de ouder als deze weg wil gaan. Het kind gaat huilen bij het afscheid nemen en blijft daarna lange tijd verdrietig. Het kind durft de ruimte en het speelgoed niet te verkennen, is bang voor de andere kinderen.

Naast eenkennigheid spelen er nog meer factoren een rol bij wenproblemen. Het is belangrijk om per kind goed te bekijken wat er aan de hand is, en hoe je kunt helpen. Belangrijk is het ook om van de ouder te horen hoe het kind thuis heeft gereageerd. Was het moe of onrustig? Het is een samenspel van ouders, leidster en kind.

Een aantal richtingen waar je bij wenproblemen aan kunt denken zijn :

  • Sommige ouders hebben moeite om hun kind achter te laten in het dagverblijf of de peuterspeelzaal, omdat ze er zelf eigenlijk (nog) niet helemaal achter staan. Ze zijn er nog onzeker over en daardoor onvoldoende gemotiveerd. Dit voelen kinderen zeer goed aan.
  • Het afscheid loopt fout. Dit kan door het 'onhandig' op elkaar reageren van ouder, kind en leidster. Ouders die wegsluipen, omdat ze bang zijn voor tranen; leidsters die onduidelijk zijn over wat zij van ouders verwachten.
  • Het moment waarop het kind voor het eerst naar het kindercentrum gaat, is ongelukkig: er is net een nieuw broertje of zusje geboren; ��n van de ouders is ernstig ziek; vader en moeder zijn net gescheiden; het gezin is net verhuisd. In dergelijke situaties moeten ouders en leidster het kind helpen omgaan met zeer heftige emoties. Als leidster is het goed om van de hierboven genoemde bijzonderheden in de thuissituatie op de hoogte te zijn en hierover met de ouder te praten. Even wachten en het later opnieuw proberen kan in sommige situaties een goede beslissing zijn voor alle betrokkenen.
  • Het kind maakt een verandering mee, waar het helemaal niet om gevraagd heeft: het protesteert. Pas als de leuke kanten van de nieuwe situatie -speelgoed, -andere kinderen ontdekt worden, verminderen of verdwijnen het protest en verdriet.
  • Het kind voelt zich overweldigd door de nieuwe situatie, omdat er teveel op hem/haar afkomt. Leidster en ouders kunnen kinderen helpen met structureren en vertrouwd maken.
  • Het karakter van een kind kan een rol spelen. Er zijn kinderen die slecht of niet tegen onoverzichtelijke situaties kunnen. Er zijn heel verlegen en stille kinderen of kinderen die het gewoon niet leuk vinden en die liever thuis zijn.
  • Ook kinderen die gewend zijn aan een vertrouwde oppas thuis, kunnen moeite hebben met wennen in een dagverblijf of peuterspeelzaal. In een kindercentrum zijn er veel meer prikkels voor het kind dan in een omgeving met weinig of geen kinderen en ��n volwassene.

Wat kun je eraan doen

  • accepteer dat het kind verdrietig is in de wenperiode
  • toon begrip voor hoe het kind zich voelt. Het helpt vaak als je probeert het gevoel van het kind onder woorden te brengen en dit gevoel probeert te bevestigen, bijvoorbeeld : "Je bent verdrietig omdat mamma weg is." Vanuit die bevestiging kun je rust en ruimte krijgen om het kind te troosten en uit te leggen wanneer het weer wordt opgehaald. Alleen maar afleiden ontkent het verdriet van het kind; vaak is het juist nodig om het kind over zijn verdriet heen te helpen.
  • met een peuter kun je al praten. Je kan bijvoorbeeld aan de hand van een boekje laten zien hoe het afscheid nemen gaat. Je kan duidelijk maken wanneer de ouder weer terugkomt
  • besteed in het begin veel tijd aan het kind
  • geef het kind een eigen plekje
  • bied het kind een duidelijk dagritme aan
  • noem de namen van de andere kinderen veelvuldig
  • zorg dat leidsters goed op de hoogte zijn van de bijzonderheden van het kind, bijvoorbeeld eet en slaapgewoontes. Neem in het begin zoveel mogelijk de regels en gewoontes van de ouders naar het kind over. De stand van het knuffeltje in het bedje kan erg belangrijk zijn. Ook het voedingsritme is van belang. Als ouders bijvoorbeeld gewend zijn 's middags een fruithapje te geven, is het goed dit in de wenperiode over te nemen, ook al wordt het in het kinderdagverblijf altijd 's morgens gedaan. Langzamerhand kunnen dan de regels van het kinderdagverblijf ingevoerd worden.
  • stel de eerste dagen weinig eisen aan het kind. Geef het kind de kans om rustig de omgeving, de mensen en de andere kinderen te bekijken. laat het kind zo veel mogelijk door dezelfde leidster opvangen
  • probeer ervoor te zorgen dat het kind op tijd wordt gebracht en gehaald, zodat niet alle kinderen al zijn op gehaald. Het kind kan dan wantrouwend worden: komt mijn mamma/pappa nog wel? Ook het op tijd brengen is belangrijk, omdat anders het programma of het ritme van het kind in de groep teveel wordt verstoord.
  • bij het afscheid nemen is het belangrijk dat de ouder zegt dat zij/hij weggaat. Dit moet duidelijk aangegeven worden. Dan is ook duidelijk dat de ouder pas later terugkomt.

HET WENNEN VAN DE OUDERS AAN HET KINDERCENTRUM

Wennen blijkt voor ouders vaak even moeilijk te zijn, als voor de kinderen. Kinderen kunnen scheidingsproblemen hebben, maar ouders ook. Ouders die vroeg met werken beginnen, moeten soms hun kind loslaten op een moment dat ze daar zelf nauwelijks aan toe zijn. Zij kunnen het moeilijk vinden om hun kind aan een vreemde over te laten, ze hebben nog geen vertrouwensband met de leidster. Voor de leidsters betekent het dat ze zowel de ouders als de kinderen zullen moeten begeleiden tijdens het wenproces.

Wat kun je eraan doen

  • veel ouders hebben in het begin een grote behoefte aan aandacht van de leidsters voor henzelf als ouder; maak hiervoor tijd vrij
  • stel je als leidster open en communicatief op naar de ouders. Leg veel dingen uit. Vertel ouders dat ze altijd dingen kunnen vragen en overleggen. Geef ouders informatie over de dag van hun kind. Dit kan mondeling gebeuren bij het ophalen, maar bijvoorbeeld ook met behulp van een schriftje.
  • ouders moeten altijd kunnen bellen om te informeren hoe het gaat. Als je de indruk hebt, dat ouders het er moeilijk mee hebben, kun je als leidster ook zelf opbellen om te vertellen hoe het gaat. Dat is voor ouders vaak een hele opluchting.
  • bespreek in de wenperiode elke dag steeds met de ouder hoe het gegaan is en bepaal op basis daarvan wat de volgende stap de dag erna zal zijn. Ouders mogen net zolang meekomen en blijven als ze dat zelf nodig vinden.
  • maak als leidster duidelijke afspraken met de ouder over het afscheid nemen en ondersteun hen daarbij. Durf bijvoorbeeld als dat nodig is te zeggen: "Het zou prettiger zijn voor je kind, als je nu weggaat." Bespreek samen met de ouder een afscheidsritueel. Bijvoorbeeld: een puzzel maken en dan duidelijk afscheid nemen. Niet eindeloos het afscheid uitstellen.

WENBELEID VAN HET KINDERCENTRUM

Een goede hulp voor leidsters en ouders kan een 'wenbeleid' zijn. Een duidelijk beleid voor ouders over de procedure voor de wenperiode is zowel voor de leidster als de ouder een leidraad. In het kennismakings of intakegesprek kan de wenperiode besproken worden. De wenperiode kan 3 dagen in beslag nemen maar ook 3 weken.

Veel kinderdagverblijven hebben voor het wennen eenzelfde procedure. Een voorbeeld van een wenschema is :

  • De eerste dag komen ouder(s) en kind samen gedurende een ochtend in de groep. De ouder kan kennismaken met de sfeer in de groep en ziet hoe het kind reageert. Daarna wordt de ochtend met de leidster doorgepraat. De nieuwelingen kunnen het beste op een rustig moment van de dag komen, en niet tijdens het spitsuur, als meerdere kinderen tegelijk worden gebracht.
  • De tweede dag gaat de ouder gedurende de ochtend even weg, bijvoorbeeld een � uurtje � 1 uur. De leidster kan zien hoe het kind reageert wanneer de ouder er niet bij is. Als de ouder terugkomt wordt er gepraat over hoe leidster, kind en ouder het hebben ervaren.
  • De derde dag is afhankelijk van hoe het de eerste 2 dagen is verlopen. Als het goed is gegaan, blijft het kind de hele dag of ochtend zonder de ouder.
  • Voor elke dag geldt dat de leiding met de ouders afspreekt wat de volgende stap de dag erna zal zijn. Het is van belang dat je pas weer een stapje verder gaat als het kind zich veilig begint te voelen.

Bij de peuterspeelzalen worden verschillende wenprocedures gebruikt. Iedere leidster heeft zo haar eigen reden om het op een bepaalde manier te doen. Samen met andere leidsters praten over redenen en er een beleid van maken is voor alle betrokkenen (leidster, ouder, kind) een houvast.

In een 'wenbeleid' kun je bepaalde richtlijnen vastleggen. Richtlijnen die antwoord geven op vragen als :

  • hoe worden ouder en kind uitgenodigd?
  • op welk tijdstip komen kind en ouder voor de eerste keer?
  • hoe verloopt de eerste kennismaking?
  • hoelang mogen ouder en kind de eerste keer blijven?
  • wat spreek je af over de tweede keer dat ouder en kind komen?
  • hoe bouw je het op wanneer het kind moeilijk went?
  • hoe bevorder je een goede communicatie tussen leidsters en ouders?

Natuurlijk is een 'wenbeleid' slechts een richtlijn want iedere leidster, ouder en kind reageert weer anders op 'wennen'.

Aanvullende informatie

Zie de literatuurlijst


HET (TE) STILLE KIND

In veel groepen van jonge kinderen kun je stille kinderen aantreffen; ze zijn stil, doen niets of weinig. Menig leidster doet haar best om het kind naar de zin te maken, maar zo te zien wil het niet altijd lukken. Het kind blijft zitten waar het zit en verroert zich (bijna) niet. Het blijft sowieso lastig om te bepalen wat gewoon "stil" is of zorgelijk "stil" is.

Wat zijn stille kinderen

Een globaal overzicht van de verschillende soorten stille kinderen.

  • Toeschouwers :
    Met "toeschouwers" worden kinderen bedoeld die soms door hun jonge leeftijd er nog niet aan toe zijn om zich in het speelgewoel te storten, maar wel van het kijken genieten. Hiertoe behoren ook de kinderen die van nature graag kijken. Deze laatste groep kinderen zijn wat stiller dan de rest, maar ze doen als het nodig of erg leuk is, wel met plezier mee. Maar dan ben ook niet ongerust. De te jonge kinderen trekken na een periode van hooguit 3 maanden bij en doen dan wel mee. Een belangrijk kenmerk van de "toeschouwers" is, dat ze met hun ogen wel bij alles betrokken zijn en in het kindercentrum ook gewoon op de leidster en contacten van de kinderen reageren. Soms spelen ze mee. Is het kind te jong in de groep, dan zie je vaak dat het wat angstig reageert of het reageert helemaal niet op agressief gedrag van de anderen. Het kind trekt langzaam bij. Na ongeveer 3 maanden is het over.
  • Zorgenkinderen :
    Deze kinderen kunnen met problemen in de thuissituatie te maken hebben die ze niet aan kunnen. De moeilijkheden thuis doen kinderen stil worden. Deze moeilijkheden kunnen zijn : echtscheidingsperikelen, werkloosheid van een van de ouders, spanningen binnen de ouderrelatie, veel straf en vormen van mishandeling, emotionele verwaarlozing (zie ook kindermishandeling).
    Een andere oorzaak kan zijn dat het kind thuis zijn agressie niet kwijt kan. Agressie is niet te vermijden en hoort als uitingsvorm bij de ontwikkelingsfasen van een kind. Opvoeden zonder agressieve uitingen is onmogelijk. Groeit een kind op in een opvoedingssfeer waar agressie taboe is, zoals bijvoorbeeld het nooit eens met een deur mogen slaan, vaak rustig door het huis moeten lopen en beheerst gedrag vertonen, dan kan hij gaan reageren met naar binnen gericht gedrag. Het afwijzen van agressief gedrag leidt ertoe dat elke emotie vervlakt. Het kind vertoont dit gedrag ook in het kindercentrum.
    Een aantal kinderen heeft problemen met het kindercentrum of peuterspeelzaal zelf. Het kan nog niet scheiden van thuis en voelt zich bedreigd in de groep. Het kind is thuis heel gewoon in zijn gedragingen. Is dit het geval, dan hoort het kind nog niet thuis in deze groep. Er zal dan in samenspraak met de ouders naar een oplossing gezocht moeten worden. In de praktijk blijkt dit probleem maar zelden voor te komen.
  • Tot slot een aantal kinderen waarbij geen aanwijsbare reden aanwezig is voor het te stil zijn. Dus geen problemen thuis of op het kindercentrum en/of peuterspeelzaal. Als de oorzaak niet aanwijsbaar is, zal er wel gezocht moeten worden. Soms vraagt dit om specialistisch onderzoek na overleg met leidsters en ouders.

Wat kun je eraan doen

  • Overleg plegen tussen leidsters van het kindercentrum en de ouders van het kind in een oudergesprek
  • met de ouders nagaan wat de oorzaak kan zijn, als zij er aan kunnen en willen werken
  • het desbetreffende kind na overleg met de ouders gaan observeren; hiervoor van te voren observatiedoelen vaststellen
  • aan de hand van de bevindingen met de ouders doorpraten wat te doen of te laten
  • ouders verwijzen naar het consultatiebureau, huisarts of wijkverpleegkundige om samen te kijken naar wat er met het kind is
  • maak samen met ouders/verzorgers en leidsters van het kinderdagverblijf een aanpakplan, nadat eerst is nagegaan hoe het kind thuis en op het kindercentrum is

AGRESSIVITEIT

Wat is het

Agressie is een diepe emotie die in elke leeftijdsfase een rol speelt. Leren omgaan met agressie is voor volwassenen en kinderen noodzakelijk. Niet iedereen is even agressief. Er zijn aangeboren verschillen. Er zijn verschillen in de mate waarin agressief gedrag naar buiten komt. De aanleg van een kind kan hierbij een rol spelen. Agressieve uitingen zijn o.a. schoppen, bijten en slaan. Zij vinden plaats in situaties die het kind niet aan kan. Agressie is niet te vermijden. Het omgaan met peuters zonder hun agressieve uitingen, is onmogelijk. De goede kant van agressie is dat het gevoelsleven gezuiverd wordt. Negatieve gevoelens die iedereen van tijd tot tijd heeft kunnen zo een uitweg vinden. Er zijn verschillende verklaringen voor agressief gedrag te noemen.

Verklaringen voor agressief gedrag

  • agressie is aangeboren (agressie is een normale menselijke eigenschap)
  • agressie is aangeleerd (kinderen zijn van nature niet agressief)
  • agressie komt door frustratie (kinderen zijn niet zonder reden agressief)

Onderscheid tussen gedrag en gevoelens bij peuters

Met name in de peuterleeftijd komen jaloezie, angst en agressie veelvuldig voor (zie ook jaloezie en angst). Peuters zijn nog heel beperkt in hun uitingsmogelijkheden door de beperkingen in de taal. Ook ten aanzien van hun motorische ontwikkeling kunnen we stellen dat ze nog niet alles voor elkaar krijgen wat ze willen in hun drang naar zelfstandigheid. Zij begrijpen ook niet alles wat er gebeurt. Een peuter kan bijvoorbeeld erg schrikken van een vliegtuig of bang zijn voor geluiden die hij niet kent. Daarbij komen ook nog eens de grenzen van de omgeving, zoals de regels, die leidsters stellen. Al deze beperkingen brengen vaak heftige gevoelens met zich mee en hierdoor raken peuters nogal eens overspoeld.

Peuters ervaren en uiten hun gevoelens heel heftig. Voor opvoeders en leidsters in het kindercentrum kan dit lastig zijn om mee om te gaan, vooral gezien de vaak nog gebrekkige taalontwikkeling van de peuters. Ook peuters hebben er behoefte aan om hun gevoelens te uiten. Zich inhouden, een klein beetje boos worden bijvoorbeeld is heel moeilijk. Zij zijn heel spontaan in de manier waarop zij gevoelens uiten, maar hebben hun uitingsmogelijkheden nog niet onder controle. Die controle wordt geleerd door de regels die de omgeving stelt. Peuters kunnen bijten, schoppen, krabben, spugen, op de grond gaan liggen, gillen. Door hun beperkte inlevingsvermogen kunnen peuters nog geen rekening houden met anderen. Dat moeten zij nog leren. Zij weten nog niet dat bijten pijn doet.

Tijdens de kleuterleeftijd lukt dat al beter. Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen het gevoel zelf en de manier waarop dat tot uiting komt in gedrag. De manier waarop het wordt geuit hoeft niet altijd te worden geaccepteerd. Slaan en gooien hoef je als leidster niet te accepteren. Het gevoel zelf wel. Peuters hebben de ruimte nodig om hun gevoelens te uiten. Je kunt je de peuter helpen bij het vinden van manieren om hun gevoelens te uiten. Gevoelens van angst, jaloezie, onmacht en het in de steek gelaten voelen, maar ook verveling kunnen leiden tot agressieve uitingen.

Hoe ga je om met agressief gedrag

  • blijf positieve dingen in het kind zien en benadruk goed gedrag
  • zelf rustig en ontspannen blijven, agressie roept vaak agressieve gevoelens op, onderken deze bij jezelf
  • stel de waaromvraag aan jezelf en niet aan het kind, het werkt verwarrend voor het kind en kan de agressie versterken
  • niet laten terugbijten en/of terugslaan
  • gedrag stopzetten wanneer de peuter bijt, slaat, schopt of anderen agressief pijn doet
  • het gedrag ombuigen door b.v. te laten bijten in een pop, spugen mag maar dan in een emmer, schreeuwen mag maar dan ergens anders
  • probeer onder woorden te brengen wat de agressieve peuter dwarszit
  • niet te hoge eisen stellen aan het kind bij extreem gedrag, proberen te achterhalen waar het gedrag vandaan komt
  • nagaan hoe het kind thuis is
  • maak samen met ouders/verzorgers en leidsters van het kinderdagverblijf een aanpakplan, nadat eerst is nagegaan hoe het kind thuis en op het kindercentrum is

Hoe kun je teveel ruzie tussen kinderen voorkomen

  • de peuters niet dwingen altijd alles samen te doen of te delen dan kan op andere tijden des te beter worden samengewerkt en gedeeld
  • niet elke ruzie verbieden of je ermee bemoeien; kinderen kunnen heel goed even ruzie maken en dan weer gaan spelen
  • rechtvaardig en onpartijdig zijn; maar wel opkomen voor degene die verdrukt dreigt te worden
  • consequent zijn in de regels die gesteld zijn; consequent is niet streng en autoritair, maar standvastig en duidelijk

Aanvullende informatie

Zie de literatuurlijst.


OVERBEWEEGLIJKHEID

Wat is het

Sommige kinderen zitten nooit stil. Ze zijn in de ogen van hun opvoeders erg druk en overbeweeglijk. Daar kun je behoorlijk last van hebben. Maar ook de kinderen kunnen daar onder lijden. Het overbeweeglijke kind kan zelf last hebben van zijn eigen onrust evenals de kinderen om hem heen. Het is moeilijk om te beschrijven wat 'overweeglijkheid' nu precies is. Het is een subjectief begrip. Wat de een 'overbeweeglijk gedrag' noemt zal de ander misschien 'gezond en levenslustig gedrag' noemen.

Overbeweeglijkheid hoort tot op zekere hoogte bij de ontwikkelingsfase van een peuter. Peuters hebben een enorme bewegingsdrang; ze willen van alles ontdekken en zitten overal aan. Daarnaast ontstaat er bij de peuter een groeiend zelfbewustzijn, hij ontdekt zijn eigen ik en eigen wil en heeft moeite het gezag van opvoeders te accepteren. Hij is dwars en koppig en wil zijn eigen zin doen. Hij gaat grenzen verkennen en meer bewegingsruimte nemen (zie ook .Koppigheid
Niet willen luisteren, Mokken , Driftbuien )

Toch zijn er een aantal gedragingen en gedragskenmerken te noemen die bij overbeweeglijke kinderen verhoudingsgewijs meer voorkomen :

  • rusteloos en overactief; overal op en aan zitten, van alles omver lopen, moeilijk slapen
  • opgewonden en impulsief
  • stoort andere kinderen
  • maakt dingen niet af
  • kan niet stilzitten, wiebelen
  • onoplettend en snel afgeleid
  • verlangens moeten meteen vervuld worden, voelt zich snel gedwarsboomd
  • huilt makkelijk en vaak
  • stemming kan plotseling omslaan
  • emotionele uitbarstingen, onvoorspelbaar gedrag

Overbeweeglijk gedrag komt meer voor bij jongens dan bij meisjes (verhouding 8:1). Volgens schattingen afhankelijk van de definitie gaat het in Nederland om 5- 15% van de kinderen.

Hoe krijg je het

Vaak wordt overbeweeglijkheid direct geassocieerd met M.B.D.(Minimal Brain Damage/Dysfunction). M.B.D. is de laatste jaren een soort verzamelbegrip geworden, waarnaar te snel gegrepen wordt om gedragsverschijnselen te verklaren. In bepaalde gevallen is het inderdaad mogelijk dat overbeweeglijk gedrag veroorzaakt wordt door dysfunctie van bepaalde hersengebieden. Het lijkt echter verstandig om verklaringen voor overbeweeglijk gedrag eerst letterlijk en figuurlijk 'dichter bij huis' te zoeken.

Oorzakelijke factoren kunnen worden gevonden in :

Het kind :

  • temperament van het kind : het kind is vanaf de geboorte (en soms daarvoor) al druk en beweeglijk
  • onzekerheid, angsten en spanningen van het kind veroorzaakt door omgevingsfactoren (zie hieronder bij 'situatie thuis' en 'situatie op het kindercentrum')
  • hersenbeschadiging : als iets stuk is of ontbreekt in de hersenen
  • hersendysfunctie : een onderdeel van de hersenen werkt niet helemaal goed
  • voedselallergie : het overgevoelig reageren op bepaalde producten in het voedsel (zie ook voedselallergie)

De situatie thuis :

  • het gedrag van het kind kan een reactie zijn op spanningen in de ouder-kind-relatie. Dit kan te maken hebben met de opvoeding. De ouders weten bijvoorbeeld niet goed in te spelen op hun kind, of zij laten zich te veel op sleeptouw nemen door het kind, zijn inconsequent in hun reacties, zij stellen te hoge eisen aan het kind of maken het kind te weinig duidelijk wat zij van hem of haar verwachten.
  • ook kan het zijn dat er thuis ingrijpende gebeurtenissen plaatsgevonden hebben of plaatsvinden die spanningen met zich mee brengen voor het kind en voor de andere gezinsleden zoals : gezinsuitbreiding, echtscheiding, verhuizing, ernstige ziekte van het kind of van een van de gezinsleden. Kinderen kunnen hierdoor zo nerveus worden dat ze overbeweeglijk gedrag gaan vertonen.

De situatie op het kindercentrum :

De overbeweeglijkheid van het kind kan ook gebonden zijn aan het kindercentrum, thuis is er van de overbeweeglijkheid niets te merken. Het heeft dan zeker zin te zoeken naar oorzaken/ factoren in de situatie van het kind in het kindercentrum.

  • het kan zijn dat het kind zich niet thuis / veilig voelt in de groep bijvoorbeeld door het gedrag van andere kinderen, of doordat het niet goed weet wat er van hem verwacht wordt. Hierdoor kan het kind angstig en onzeker worden. Deze gevoelens kunnen overbeweeglijk gedrag veroorzaken.
  • de leidster zelf kan druk zijn en die onrust op bepaalde kinderen overdragen
  • ook de omgeving kan een kind erg onrustig maken; bijvoorbeeld een rommelig lokaal, een plaats bij de deur waar voortdurend kinderen in en uitgaan enz...
  • bijzondere gebeurtenissen kunnen ook onrust teweeg brengen zoals : Sinterklaas vieren, een verjaardag vieren, een nieuwe leidster of een nieuw kind

Wat kun je eraan doen

Meestal is het niet mogelijk om een bepaalde oorzaak aan te wijzen voor het gedrag van het overbeweeglijke kind. Bijna altijd is er sprake van elkaar versterkende factoren. Als er enkele van die factoren kunnen worden beinvloed, zie je soms al een vooruitgang in het gedrag van het kind. Daarnaast moet je rekening houden met het feit dat overbeweeglijkheid een gedragskenmerk van het kind kan zijn waarop je slechts geringe invloed kunt uitoefenen.

  • probeer achter mogelijke oorzaken te komen van het overbeweeglijke gedrag van het kind.
  • maak samen met ouders/verzorgers en leidsters van het kinderdagverblijf een aanpakplan, nadat eerst is nagegaan hoe het kind thuis en op het kindercentrum is
  • zorg voor duidelijkheid en regelmaat in de dagindeling, zodat het kind weet waar het aan toe is en dus weet op welke momenten van de dag het kan bewegen en wanneer er rust en 'concentratie' van hem wordt verwacht. Voer steeds dezelfde handelingen/activiteiten op dezelfde tijd en plaats uit.
  • geef alle spullen zeker die van het kind een vaste plaats
  • zorg voor afwisseling in de perioden van activiteit en rust/ontspanning
  • laat het kind in het kindercentrum in een 'tafelgroep' zitten met rustige kinderen, die als 'model' voor hem kunnen dienen
  • zorg voor een rustige en opgeruimde omgeving (voor zover dat mogelijk is)
  • geef het overbeweeglijke kind een rustige plek in het lokaal, niet vlak bij de deur
  • zorg voor rust in je eigen gedrag
  • kondig van tevoren aan wanneer er overgegaan moet worden naar een andere activiteit
  • vermijd zoveel mogelijk onverwachte gebeurtenissen. Bereid het kind voor (maar niet te lang van tevoren) op nieuwe situaties. Bijvoorbeeld wanneer er een verjaardag gevierd wordt; beschrijf dan gedetailleerd wat de opeenvolging van gebeurtenissen zal zijn.
  • het geven van aanmoediging is voor een overbeweeglijk kind nog belangrijker dan voor een ander kind. Ook al doet hij zijn best, dan gaat er zoveel fout dat zijn zelfvertrouwen er voortdurend door ondermijnd wordt. Dat zelfvertrouwen is niettemin enorm belangrijk, daarom : moedig aan!
  • zoek positieve punten om het gedrag van het kind te kunnen prijzen of belonen Probeer rustig gedrag van het kind zo systematisch mogelijk te versterken door er aandacht aan te schenken in de vorm van een complimentje, een aai over de bol, een knipoog of iets dergelijks.
  • probeer aan negatief gedrag niet teveel aandacht te besteden, zo mogelijk negeren
  • hanteer duidelijke en eenvoudige gedragsregels met duidelijke positieve en aanmoedigende consequenties bij gewenst gedrag en negatieve consequenties bij ongewenst gedrag
  • een overbeweeglijk kind moet duidelijk merken dat hij over de schreef gaat. Een of andere vorm van straf is soms noodzakelijk. Houd er wel rekening mee dat straffen nogal wat nadelen heeft. Je komt veel verder als je je concentreert op het aanmoedigen van het tegenovergestelde gewenste gedrag. Als je straft, gebruik dan telkens en onmiddellijk een milde en logische straf. Soms helpt het om het kind uit de situatie te halen en even apart te zetten.
  • geef ruimte (letterlijk en figuurlijk) om te experimenteren en te bewegen
  • beperk de keuzemogelijkheden van het kind. Laat het kind wel kiezen, maar bijvoorbeeld uit 2 mogelijkheden
  • praat met het kind in korte duidelijke zinnen. Geef korte opdrachten liefst ��n tegelijk die stap voor stap uitgevoerd kunnen worden. Doe het eventueel voor en vraag het kind het op zijn eigen manier na te doen.
  • pas op verzoek van de ouders de voeding van het kind aan; b.v. geen voeding geven met kleurstoffen of andere chemische toevoegingen
  • plaats tijdens het eten niet meer op tafel dan strikt noodzakelijk is
  • bied structuur aan in het spel; b.v. eerst samen met het kind spelen, daarna het kind alleen (met andere kinderen) laten spelen
  • wanneer het kind motorisch onhandig is, bied dan groot speelmateriaal aan en speelmogelijkheden met bewegen i.p.v. precieze spelletjes of materiaal voor fijne motoriek
  • leer het kind bewegingsspelletjes zoals schommelen en steppen, zodat het kind (eventueel via nadoen) een betere co�rdinatie en beheersing krijgt
  • wanneer het kind slechts kort in staat is tot spel dat een bepaalde concentratie vraagt, onderbreek dan het spelen na verlies van concentratie en ga daarna weer verder
  • wanneer het kind slechts kort in staat is tot gestructureerd spel, maak dan een activiteitenprogramma (dat dagelijks herhaald kan worden) met een aantal gevarieerde spelletjes
  • bied het kind niet teveel speelgoed tegelijk aan en ruim tussentijds (samen) op

Aanvullende informatie

Zie de literatuurlijst


LITERATUUR EN ADRESSEN

Aanvullende informatie

LITERATUUR :

a. D.T. Huigens :
"Opvoeden praktisch bekeken", van Loghum Slaterus, Deventer 1989

b. R. Kohnstam :
"Kleine ontwikkelingspsychologie", deel 1. Het jonge kind, van Loghum Slaterus, Amsterdam 1987

c. E. Singer :
"Kijk op kinderopvang", ervaringen van ouders, Van Arkel, Utrecht 1991

d. J. Pearce :
"101 praktische opvoedtips", Intro, Nijkerk 1988

e. P. Leach :
"Baby en kind", Uitgever Kosmos, Amsterdam 1989 (5e herziene druk)

f. T. Compernolle :
"Zit stil!", handleiding voor het opvoeden van overbeweeglijke kinderen, Lannoo, Tielt (Belgi�) 1991

g. B. Rensen :
"Kinderen en spanningen. Kindgedrag als signalen voor ouders", Kosmos, Utrecht/Antwerpen 1991

h. M.L. Buitenhuis e.a. :
"Stap voor stap", een stappenplan om ouders van jonge kinderen te begeleiden bij opvoedingsvragen, Christelijke Hogeschool Windesheim (Project Pedagogische Preventie), Zwolle 1991.

ADRESSEN :

De wijkverpleegkundigen en de arts van het consultatiebureau in het gezondheidscentrum bij u in de buurt. (zie adressenlijst)

Stichting Spel en Opvoedingsvoorlichting :

  • Zoetelaarspassage 41,
    1315 AV Almere,
    tel. 036-5340956

    Noorderwagenstraat 2,
    8223 AM Lelystad,
    tel. 0320-276302

VSOP - Vereniging Samenwerkende Ouder en Pati�nten Organisaties
Vredehofstraat 31
3761 NA Soest
tel. 035-6028155


� Zorgnetwerk Flevoland 2000