Kinderhandboek 0 - 4 jaar
 

Ontwikkelingsstoornissen

Vroegtijdige signalering
Motorische ontwikkeling
Spraak-taal ontwikkeling
Sociaal-emotionele ontwikkeling

VROEGTIJDIGE SIGNALERING

Kinderen verschillen van elkaar. Ook in het kindercentrum zie je al gauw verschillen in persoonlijkheid, motoriek, spraak en in tempo van ontwikkeling. De marge van wat een normale ontwikkeling genoemd wordt is groot. De aanleg van een kind geeft de grens aan hoe ver het kan komen in zijn ontwikkeling en wanneer het rijp is voor een volgende stap. Het is afhankelijk van zijn omgeving welke kansen hij krijgt om ervaring en kennis op te doen om zijn talenten te ontplooien.

Wat is een ontwikkelingsstoornis

Het 'gemiddelde' kind bestaat niet, bij elk kind zijn wel bijzonderheden op te merken, maar als die bijzonderheden niet leiden tot gevolgen die voor hem blijvend nadelig zijn is sprake van een normale ontwikkeling. Als een kind weinig afwijkt van het gemiddelde heet dat een ontwikkelingsachterstand. Bij een ontwikkelingsstoornis gaat het om een duidelijke afwijking van de gemiddelde ontwikkeling van leeftijdsgenoten. Het kind is dan erg achter of ontwikkelt zich opvallend anders. Deze verstoorde ontwikkeling zal opvallen en vaak zijn er extra maatregelen nodig om het kind de kans te geven zich zoveel mogelijk te ontplooien.

Wat kun je eraan doen

Soms krijg je te maken met kinderen die zich opvallend gedragen en waarbij je vermoedt dat hun ontwikkeling wordt bedreigd, ofwel door factoren in het kind zelf, ofwel door factoren in de omgeving van het kind. Wat kan je doen :

  • In eerste instantie kun je proberen deze tekenen van een mogelijke ontwikkelingsachterstand of stoornis te benoemen. Dit wordt signaleren genoemd. Deze signalen van een mogelijke stoornis kun je geconstateerd hebben in één ontwikkelingsgebied b.v. de motoriek. Veel vaker echter zul je zien dat zich op meerdere terreinen problemen voordoen: het kind is b.v. niet alleen laat met praten, maar is ook motorisch onhandig. Bij jonge kinderen is er nog een grote samenhang tussen de verschillende ontwikkelingsgebieden. Een voorbeeld : als je denkontwikkeling achterblijft heeft dit onmiddellijk invloed op je taal; een kind dat onhandig beweegt kan hiervan last hebben in het spel en zijn zelfredzaamheid.
  • Het is sterk aan te raden om bij twijfel aan de ontwikkeling alle ontwikkelingsgebieden onder de loep te nemen en nader te observeren en te omschrijven. De volgende aandachtspunten kunnen hierbij tot steun zijn :
  •  
    • bewegen : grove en fijne motoriek
    • praten : begrijpen en uiten van taal
    • contact met volwassenen
    • contact met kinderen
    • inhet kindercentrum:
    •  
      • brengen en halen
      • kring
      • spel : binnen en buiten
      • gedrag : binnen en buiten
      • opvallende kenmerken
  • Niet iedereen kijkt met dezelfde "bril" naar het gedrag van kinderen, wat de één normaal vindt, vindt de ander afwijkend. Door te praten met anderen, op het kindercentrum met de eigen leidster en zijn/haar collega's mee te laten kijken naar kinderen waar je je zorgen over maakt, kun je er achter komen in hoeverre het gedrag van het kind te maken heeft met jouw oordeel en verwachtingen of dat je zorg gedeeld wordt. Bovendien kun je samen nagaan in hoeverre factoren binnen het kindercentrum of van je eigen aanpak van invloed kunnen zijn.
  • Een gesprek met de ouders en de leidsters in het kindercentrum kan duidelijk maken welke gebeurtenissen en omgevingsfactoren mogelijk een rol spelen en of de zorg om de ontwikkeling gedeeld wordt. Het kan zijn dat het kind al langer als probleem wordt ervaren en zijn ontwikkeling vanaf het begin afwijkend is verlopen. Ook kunnen gebeurtenissen in het gezin, de opvoedingssituatie of persoonlijke problemen van de gezinsleden zijn weerslag hebben gehad op de ontwikkeling. Gedraagt het kind zich thuis net als in de groep, en wanneer dit niet het geval is, welke factoren spelen dan een rol? Gedraagt het kind zich thuis net zo, hoe gaan de ouders daar dan mee om.
  • Ouders kunnen samen met de leidster besluiten om advies te vragen aan derden. Een mogelijkheid is om te overleggen met het consultatiebureauteam of de huisarts. Er kan dan worden bekeken of verdere stappen nodig zijn of kan worden afgewacht. Er kan advies gevraagd worden aan een VTO-team. Deze kunnen zowel adviseren over de verschillende mogelijkheden die er zijn in de regio voor verder onderzoek of behandeling. Verder kan een kind ook worden aangemeld voor een grondiger uitdieping van de vragen en voor hulp bij de weg die het beste bewandeld kan worden om kind en gezin te helpen
  • Er zijn verschillende valkuilen waar je je bewust van moet zijn :
  •  
    • als je een bepaald gedrag van een kind kunt verklaren (b.v. dit kind is zo agressief omdat zijn vader ook zo is) wil het nog niet zeggen dat dit niet zorgelijk is en je er niets aan moet doen
    • het feit of je gedrag al of niet kunt beïnvloeden zegt weinig over de zorgelijkheid ervan
    • signaleren is niet hetzelfde als een diagnose stellen. Het stellen van de diagnose kun je beter aan specialisten overlaten. Het gebruiken van diagnostische termen als MBD-kind of autisme kun je dan ook maar beter vermijden).

Hierna worden de signalen voor 3 belangrijke ontwikkelingsgebieden besproken.


MOTORISCHE ONTWIKKELING

Een belangrijke stap in de motorische ontwikkeling is de houdingscontrole en spierspanning. Vanaf 4 maanden begint het kind controle over zijn houding te krijgen. Belangrijk hierbij is het evenwicht. Een kind met een slechte controle over zijn houding kan een heel slappe of juist heel gespannen motoriek laten zien. Houdingscontrole is al in het eerste levensjaar een belangrijke aanwijzing voor de werking van de hersenen van een kind. Op latere leeftijd geven houding en spierspanning ook aanwijzingen over zijn emotioneel welbevinden. De coördinatie van bewegingen (de afstemming), is ook van groot belang. Het kind leert steeds beter om zijn bewegingen op elkaar af te stemmen (b.v. lopen en fietsen) en om met de ogen zijn bewegingen te sturen (b.v. het grijpen en later het tekenen). Als gecoördineerde bewegingen beheerst worden gaan ze automatisch. Bij coördinatiestoornissen ontbreekt het vloeiend verloop van de bewegingen en verlopen de bewegingen schokkerig, ongericht, of houterig.

Waar kun je op letten

Bij de motorische ontwikkeling van kinderen moet er niet alleen op gelet worden of ze de motorische mijlpalen wel op tijd halen, maar ook hoe de kwaliteit van hun bewegingen is. Beweegt een kind soepel of houterig, zijn de bewegingen geremd of ongeremd, heeft hij er controle over of gaat het ongecontroleerd. Bovendien gaat een kind gaandeweg steeds meer beschikken over een verfijnd scala aan bewegingspatronen. Via lopen leert hij rennen, hij leert klimmen, fietsen, springen, hinkelen. Het is belangrijk om te kijken of het kind voldoende variëteit heeft in dit bewegen. Of dat het daarin beperkt is of zelfs niet verder komt dan stereotiep bewegen, steeds maar herhalen van hetzelfde. Elk kind heeft een eigen tempo, maar een te laag activiteitenniveau (te rustig) of een te hoge activiteit (hyperactiviteit) kan belemmerend werken op de ontwikkeling. Een aantal kinderen lijken zich motorisch goed te ontwikkelen, maar vallen in de kleuterleeftijd op vanwege het niet beheersen van fijnmotorische vaardigheden. Ze krijgen de kleine legoblokjes niet op elkaar, kunnen niet puzzelen en knippen. Als ze zich daarnaast moeilijk kunnen concentreren zou er sprake kunnen zijn van een aandachtstoornis.

Bij het vermoeden van een stoornis in het gebied van de motoriek moet zorgvuldig gekeken worden :

  • of het lichaam zelf goed functioneert
  • of het zenuwstelsel in orde is
  • of er iets met de zintuigen is (horen/zien)
  • of het kind zich emotioneel prettig voelt
  • of het kind voldoende stimulans heeft gehad om zijn motoriek te ontwikkelen
  • of het kind geen algehele ontwikkelingsachterstand heeft.
  • Bij kleuters met overactief gedrag, coördinatieproblemen en/of problemen in de fijne motoriek moet onderzocht worden of er geen sprake is van een aandachtstoornis.

SPRAAKTAALONTWIKKELING

In deze ontwikkeling doen zich een aantal fases voor:

a. Brabbelfase

Baby's maken al heel vroeg alle mogelijke klanken, vanaf ongeveer de 4e maand merkt de baby dat hij zelf geluidjes maakt. De klanken die hij maakt veranderen in keuvelgeluidjes en het steeds herhalen van dezelfde klanken. Hij laat steeds duidelijker door zijn stemgeluid merken dat hij plezier heeft of dat hij ergens ongenoegen over heeft. Later komt er steeds meer verschil in intonatie, volume en toonhoogte. Hij begint zijn eigen klanken te imiteren en is daarmee nog maar een stapje verwijderd van het bewuste imiteren van woorden. Ook het geluid van zijn opvoeders krijgt een speciale betekenis voor hem. Kinderen die niet goed kunnen horen, of de stem van hun ouders niet opmerken beginnen nu op te vallen. Hun brabbelen groeit niet uit tot een eigen "brabbeltaaltje". Een goed gehoor en een gerichtheid op de ander is essentieel voor een goede taalontwikkeling. Kinderen met een contactstoornis zullen de taal vaak niet verwerven.

b. Imitatie en benoemen

Het onbewust herhalen van klanken moet overgaan in het bewust imiteren van woorden met betekenis. Hij begint ook te ontdekken dat de dingen die tegen hem gezegd worden een betekenis hebben en vanaf een maand of 11 kan hij al simpele opdrachtjes als "geef je lepel eens" begrijpen. Alle dingen krijgen hun naam, de eigenlijke taalfase is begonnen.

c. Eénwoordfase:

Na het eerste jaar begint de peuter steeds meer woorden te begrijpen, maar hij kan ze nog niet allemaal zeggen. Eén woord kan een tijdlang verschillende betekenissen hebben, echter de woordenschat breidt zich uit en tegen het tweede jaar hebben de meeste kinderen rond de 300 woorden tot hun beschikking.

d. Meerwoordfase

Tegen het tweede jaar zal het kind woorden beginnen samen te voegen, zijn woordenschat neemt sterk toe en hij wordt verstaanbaar voor anderen. Tegen de tijd dat een kind 4 jaar is kan hij de taalregels aardig toepassen en leert hij een aantal abstracte begrippen. Hij kan opdrachten uitvoeren en een antwoord geven op vragen.

Waar kun je op letten

Soms is een ontwikkelingsstoornis er de oorzaak van, dat een kind geen woorden gaat zeggen. Het kan gaan om een stoornis in het taalgebied, maar vaker is er sprake van een algehele ontwikkelingsachterstand. Dit zie je bij verdere observatie ook terug in de motoriek, het spel en de sociale ontwikkeling. De taal valt op die leeftijd echter het meest op.

Het is dan niet zinvol om alleen de taal te stimuleren, maar meer de hele ontwikkeling. Soms heeft het kind moeite met de uitspraak van woorden, ook blijkt dat hij niet goed eet of niet kan kauwen. Je kan je dan afvragen of hij de spieren van zijn spraakorganen wel goed beheerst (tong, lip, gehemeltespieren). Zeker in de periode waarin de taal verworven wordt is stimulering nodig. Het is ook zeker raadzaam om na te gaan als een kind niet tot praten komt of daar thuis wel voldoende aandacht aan besteed wordt. Kinderen met emotionele problemen zullen dit altijd uiten in hun taal. In het ergste geval begint een kind helemaal niet te praten of houdt er plotseling mee op. Als een kind met 3 jaar niet praat is er bijna altijd iets aan de hand.

Als een kind niet gaat praten of de taal niet begrijpt zal bekeken moeten worden of:

  • de spraakorganen goed functioneren en de mondmotoriek in orde is
  • het gehoor in orde is
  • de taal voldoende gestimuleerd wordt
  • het kind zich emotioneel veilig voelt
  • er mogelijk sprake is van een contactstoornis
  • de taalachterstand mogelijk deel uitmaakt van een algehele achterstand
  • er sprake is van een specifieke taalstoornis of taalontwikkelingsachterstand

SOCIAAL EMOTIONELE ONTWIKKELING

Aspecten van de sociaalemotionele ontwikkeling van kinderen zijn :

a. Plezier in het contact

De eerste glimlach is het eerste teken dat een kind in staat is tot contact, hij reageert met een teken van plezier op de aanwezigheid van zijn vader of moeder en laat merken dat hij het heeft opgemerkt. Later gaat hij luisteren naar hun stem en volgt hem met de ogen. Hij wordt ook zelf actief in het zoeken van contact, hij strekt zijn armpjes uit als hij zijn moeder ziet aankomen, gaat huilen als hij aandacht wil. Als alles goed verloopt leert hij vertrouwen op de warmte en veiligheid die zijn ouders hem geven en gaat zich hechten. Rond 8 maanden is die gehechtheid zo sterk dat het kind scheidingsangst gaat vertonen, hij wordt angstig als hij alleen wordt gelaten of aan anderen wordt toevertrouwd. Als een kind in deze periode tekort komt (door verwaarlozing of mishandeling) loopt hij ernstig gevaar blijvend beschadigd te worden in zijn ontwikkeling.

b. Imitatie

Een kind leert al snel dat er lichaamstaal bestaat en dat b.v. een lachend vriendelijk gezicht en een ontspannen houding betekent : kom maar op, ga maar verder. Gaandeweg leert het kind ook de "regels van het spel" als deze tenminste via regelmaat en duidelijkheid tot hem komen. Voor een deel imiteert hij ook de volwassenen. Zij zijn zijn grote voorbeeld.

c. Invoelingsvermogenwederkerigheid

Eerst door imitatie van wat zij volwassenen zien doen, vaak uitgespeeld met poppen en beren, maar later steeds meer vanuit zichzelf oefenen ze de regels van het met elkaar omgaan. Ze leren rekening te houden met anderen en hun gedrag op anderen af te stemmen. Zij weten inmiddels via de lichaamstaal haarfijn hoe de stemming van de belangrijke personen uit hun omgeving is en leren steeds beter zich in te leven in de gemoedsstemming van anderen.

d. Identificatie

Als een kind oog krijgt voor de ander zal hij graag willen lijken op degene die hij bewondert. Hij probeert net zo te praten of te lopen als die persoon, maar hij neemt ook de mening en houding over. In eerste instantie is dit vaak van vader of moeder.

Waar kun je op letten

Als een baby geen interesse in anderen toont, niet gaat lachen of nooit zijn armpjes uitstrekt naar iemand is dit opmerkelijk.

Ook het niet gaan imiteren kan een teken zijn dat er sprake is van een stoornis in de ontwikkeling. Kinderen die de wereld om zich heen niet begrijpen, zullen ook de sociale regels niet leren kennen. Zij houden zich vaak vast aan starre regels en routines en vertonen weerstand tegen veranderingen. Als de ontwikkeling op nog meer gebieden achter is, kan er sprake zijn van een algehele ontwikkelingsachterstand.

Als hij zich motorisch wel goed ontwikkelt, maar de problemen zich vooral in de taal en het contact voordoen kan er sprake zijn van een contactstoornis. Echter ook kinderen met een gehoorstoornis of taalhandikap kunnen zich isoleren van de omgeving en vanwege hun beperkte mogelijkheden niet in staat zijn sociale regels te leren. Blinde of ernstig slechtziende babies zullen ook ernstige beperkingen hiervan ondervinden in de contactontwikkeling.

Het is zaak om na te (laten) gaan of de zintuigen wel in orde zijn. Er zijn kinderen waarbij pas langzaam blijkt dat zij moeite hebben met het hanteren van regels, op een of andere manier blijven de regels te onduidelijk voor ze vanwege hun slechte concentratie en hun vluchtige contactname. Ze kijken nooit lang genoeg naar anderen om te leren hoe patronen tussen mensen zich afspelen. Deze kinderen met aandachtsstoornissen en vaak hyperactief gedrag doen in eerste instantie heel gewoon aan, waardoor vaak niet onderkend wordt dat aan hun sociale onaangepastheid een ontwikkelingsstoornis ten grondslag ligt.

Bij emotioneel gestoorde kinderen zullen signalen van ongenoegen veel vaker en heftiger voorkomen dan bij andere kinderen. Meestal geeft de omgeving hier directe aanleiding toe. Het gaat bij emotionele problemen vaak om een kluwen van eigenschappen van het kind en invloeden van de ouders.

Als een kind zich in sociaal-emotioneel opzicht niet goed ontwikkelt kan dit wijzen op een stoornis in het kind zelf of omgevingsfactoren die de ontwikkeling bedreigen. Er moet gekeken worden naar :

  • de aanwezigheid van een mogelijke lichamelijke of verstandelijke handicap; vanwege de beperkte mogelijkheden kan de sociaal-emotionele ontwikkeling ernstig verstoord zijn (secundaire contactstoornis)
  • de aanwezigheid van een primaire contactstoornis, zoals autisme
  • de aanwezigheid van een aandachtstoornis
  • beperkende of bedreigende factoren in de thuissituatie
  • een neurotische persoonlijkheidsontwikkeling.

Aanvullende informatie

Raadpleeg zonodig de huisarts, wijkverpleegkundige of het consultatiebureauteam.


© Zorgnetwerk Flevoland 2000