Kinderhandboek 0 - 4 jaar

OPVOEDINGSVRAGEN EN PROBLEMEN

Wat is het

Regelmatig hebben ouders vragen over problemen met de opvoeding . B.v. over zindelijk worden, gehoorzaam zijn, driftbuien.. De aard van de vragen/problemen kan variëren al naar gelang de situatie thuis is, waarbij een onderscheid valt te maken naar:

  • de gewone opvoedingssituatie
  • een situatie met opvoedingsspanning
  • een opvoedingscrisis
  • een problematische opvoedingssituatie

Bij de eerste twee kunnen ouders de situatie zelf goed hanteren maar hebben ze wel behoefte aan informatie, steun of advies. Bij de laatste twee zijn de problemen meer acuut en complex geworden en is dikwijls professionele hulp noodzakelijk.

De indruk bestaat dat ouders tegenwoordig meer onzeker zijn over hun manier van opvoeden. Als oorzaken worden wel genoemd :

  • veranderde opvoedingsidealen waardoor een duidelijk richtsnoer ontbreekt
  • hooggespannen verwachtingen t.a.v. het ouderschap
  • een gebrek aan steun uit de omgeving door veranderingen in familie en partnerrelaties, mensen zijn meer op zichzelf teruggeworpen
  • ouders hebben zelf weinig ervaring met kinderen opgedaan
  • een overvloed aan informatie die ouders via de media bereikt.

Het is dan ook geen wonder dat ouders regelmatig met vragen zitten waar zij graag eens met anderen over zouden willen praten. Vooral in de peuterleeftijd nemen die vragen toe. Een kind begint aan een nieuwe fase in zijn ontwikkeling die andere eisen stelt aan ouders. In een onderzoek van de universiteit van Leiden naar pedagogische preventie binnen de jeugdgezondheidszorg (Kousemaker e.a. 1987) geeft 25 tot 45 % van de ouders aan zich regelmatig zorgen te maken over hun peuter en behoefte te hebben aan steun van anderen. In eerste instantie zoekt men dat binnen de eigen directe omgeving, bij partner, familie of vrienden. Wanneer die steun ontbreekt wordt de rol van anderen, zoals b.v. de leidster van de speelzaal of de wijkverpleegkundige van het consultatiebureau, belangrijker.

Wat kan de leidster op een kindercentrum doen

Een leidster in een speelzaal of kinderdagverblijf kan een belangrijke functie vervullen op het gebied van opvoedingsvoorlichting en ondersteuning naar ouders. In de eerste plaats door het opbouwen van een goed contact en het open staan voor vragen van ouders. Dat komt het functioneren van een kind op het kindercentrum ten goede maar biedt ook steun aan ouders bij hun opvoedingstaak. Het wederzijds uitwisselen van informatie is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Dat kan op de volgende manieren :

  • Individuele contacten met ouders.
  •  
    • de dagelijkse haal en brengcontacten zijn goed voor het uitwisselen van informatie en het scheppen van een vertrouwensrelatie met ouders
    • de kind of oudergesprekken zijn belangrijk om meer gericht aandacht te besteden aan de ontwikkeling en opvoeding van kinderen en eventuele vragen van ouders daarover
  • Groepsbijeenkomsten met ouders. Om een goed contact tussen ouders en kindercentrum te bevorderen is het regelmatig organiseren van ouderavonden of koffieochtenden een belangrijk middel. Behalve zaken die het kindercentrum betreffen kunnen daarbij ook thema's aan de orde komen die met de opvoeding en ontwikkeling van kinderen te maken hebben. Voordeel van groepsbijeenkomsten is dat er gelegenheid is tot het uitwisselen van ervaringen met andere ouders. Juist dat biedt vaak de meeste steun en herkenning.
  • Schriftelijke informatie. Het bijhouden van een dagboek per kind of van de groep, een krantje, het opzetten van een documentatiehoekje met boeken en brochures over opvoeding is ook een manier om uitwisseling met ouders tot stand te brengen.

Wat kan het kindercentrum doen

Om opvoedingsvoorlichting en ondersteuning te realiseren is het noodzakelijk dat contacten met ouders een duidelijk onderdeel vormen van het beleid van een kindercentrum. Ook afstemming en samenwerking met andere organisaties in de buurt is van belang. Op die manier kan een kindercentrum een belangrijke preventieve functie vervullen : voorkomen dat er problemen ontstaan die de opvoeding en ontwikkeling van kinderen kunnen belemmeren of deze in een vroegtijdig stadium signaleren.

De taak van een kindercentrum is ook begrensd. Hulpverlening valt daarbuiten. Bij het signaleren van meer complexe opvoedingsproblemen is professionele hulp noodzakelijk. Voor de leiding van een kindercentrum is het belangrijk om duidelijke richtlijnen op te stellen hoe om te gaan met dit soort situaties om de belangen van kinderen, ouders en werkers te kunnen waarborgen.

Hoewel verwijzing altijd via de huisarts, wijkverpleegkundige of b.v. een VTO-team loopt is het wel belangrijk om als kindercentrum op de hoogte te zijn van hulpverleningsmogelijkheden voor ouders en jonge kinderen in de regio. Verwijzing naar de hulpverlening is voor ouders een hele stap waar ze soms nog niet aan toe zijn.

Aanvullende informatie

LITERATUUR :

"Kinderopvang"
Ouder-leidster contact en opvoedingsondersteuning
Wietse de Lege, Frea Swets
NCGV uitgave -Utrecht 1990

"Kijk op kinderopvang; ervaringen met ouders"
Elly Singer
Uitg. Van Arkel - Utrecht 1991

"Preventie in kindercentra"
Geraldien Blokland
Tijdschrift Jeugdwelzijnswerk en jeugdhulpverlening, juli 1991

ADRESSEN :

* Voor advies en ondersteuning over opvoedingsvragen en problemen kun je altijd terecht bij de wijkverpleegkundige van het consultatiebureau.

* Bij de Stichting Spel- en Opvoedingsvoorlichting kun je terecht voor :

  • schriftelijk voorlichtingsmateriaal voor ouders
  • themamateriaal voor het organiseren van ouderbijeenkomsten
  • begeleiding bij het organiseren van activiteiten op het gebied van opvoedingsvoorlichting en ondersteuning
  • deskundigheidsbevordering van werkers
  • het stimuleren van netwerk ontwikkeling

Er zijn in de provincie Flevoland twee steunpunten :

steunpunt Almere
Zoetelaarpassage 43
1315 AV Almere-Stad
tel. 036-5340956
openingstijden :
- maandag 14.00- 17.00 uur
- woensdag 12.00- 15.00 uur

steunpunt Lelystad
GGD-gebouw
Noorderwagenstraat 2
8223 AM Lelystad
tel. 0320-276302
openingstijden :
- maandag 14.00- 17.00 uur
- woensdag 12.00- 15.00 uur


ZINDELIJKHEID

Zindelijk worden
Ophouden van ontlasting
Broekpoepen


ZINDELIJK WORDEN

Wat is het

Een kind wordt pas zindelijk als het zijn sluitspier, waarmee blaas en darmen worden afgesloten, kan beheersen. Pas als het kind ongeveer 2 jaar oud is, is het zenuwstelsel genoeg ontwikkeld, zodat het kind macht krijgt over deze sluitspier. Dan kan een kind als zijn blaas of darmen volzitten dit 'vasthouden' en niet zomaar laten lopen, en begrijpt het wat er allemaal aan de hand is. In het proces van zindelijk worden zijn een aantal stadia te onderscheiden :

  • Het kind wordt zich bewust van het feit dat hij heeft geplast of gepoept en raakt geïnteresseerd in zijn eigen producten, die zomaar uit zijn lijf komen.
  • Een volgende stap is dat een kind zich bewust wordt van het feit dat hij iets aan het doen is.
  • Weer een stap verder is het, als een peuter leert onderscheiden dat er iets aankomt en dat ook gaat zeggen.

Het begin van dit proces is rond twee jaar. Tussen het tweede en derde jaar worden de meeste peuters overdag zindelijk en met vier jaar zijn ze vrijwel allemaal zover. Dat neemt niet weg dat er daarna nog wel eens 'ongelukjes' gebeuren. Jongens zijn overdag later zindelijk dan meisjes. Enkele cijfers :

  • 2 jaar : 43% jongens en 61% meisjes zindelijk,
  • 3 jaar : 87% jongens 92% meisjes
  • 4 jaar : 96% jongens 95% meisjes.
  • Er zijn ongeveer 5% van de jongens en meisjes onzindelijk als ze naar de basisschool gaan.

Kinderen zijn eerst overdag zindelijk en pas later 's nachts. Jongens zijn ook 's nachts later zindelijk dan meisjes. Enkele cijfers :

  • 2 jaar : 21% jongens en 26% meisjes 's nachts zindelijk,
  • 3 jaar : 58% jongens 71% meisjes
  • 4 jaar : 78% jongens 83% meisjes
  • 5 jaar : 82% jongens 86% meisjes.

Voordat aan de nachttraining begonnen wordt, zal het kind overdag helemaal droog moeten zijn.

Er zijn kinderen die een heel regelmatige spijsvertering hebben en bij wie je al voor het tweede jaar de urine en ontlasting op kunt vangen door ze heel regelmatig op de pot te zetten. Maar als dit lukt is dit eerder een kwestie van toeval dan van echte zindelijkheid. Zindelijk worden is vooral een kwestie van lichamelijke rijping. Dat neemt niet weg dat opvoeders hun kinderen daarbij wel een handje kunnen helpen.

Wat kun je als opvoeder doen

  • Wees niet te vlug met zindelijk maken. Pas als een kind twee jaar is, kun je ermee beginnen.
  • Ouders en het kindercentrum bespreken samen de aanpak wat betreft het zindelijk maken en streef ernaar deze op elkaar af te stemmen. Bovendien bestaat anders de kans dat het kind de verschillende opvoeders tegen elkaar uitspeelt .
  • In de zomer gaat het vaak 't best. Het kind draagt dan weinig kleertjes en je kunt ze gauw uittrekken.
  • Gebruik het liefst een doorzichtige po, dan kun je zien of er wat gekomen is en het kind kan zelf ook kijken.
  • Voor je met zindelijk maken begint, moet een kind eerst goed voelen wat "nat" zijn is. Als hij altijd weggooiluiers draagt, merkt hij het niet. Geef hem een badstoffenbroekje aan zonder luier, hoewel dit veel werk met zich mee zal brengen.
  • Voor het op de pot zetten is het aan te bevelen een moment te kiezen, waarop er een redelijke kans van slagen is. B.v. vlak na het eten of wanneer een peuter droog uit zijn middagslaapje komt. Is dat een aantal malen op deze manier gelukt, dan zal een peuter snappen wat de bedoeling is en op een gegeven moment aangeven dat er iets komt.
  • Het is belangrijk dat opvoeders de pogingen van het kind om mee te werken waarderen en niet alleen letten op de resultaten. Prijs het kind als het zijn best doet of wanneer het is gelukt, maar blijf kalm als het niet lukt.
  • Laat het kind niet te lang op de po zitten als er niets komt (hooguit 5 minuten). Op de po zitten kan een kind akelig vinden. Het kind kan dan worden afgeleid door tijdens de pozitting wat te vertellen, plaatjes te kijken of te zingen.
  • Probeer een peuter niet te gespannen op de pot te houden. Dat levert verzet op bij de meeste kinderen en maakt dat zindelijk worden soms op een machtstrijd uitloopt, die opvoeders toch verliezen.
  • Kinderen kunnen bang zijn voor de WC, die de door hen gemaakte 'producten' voorgoed laat verdwijnen. Wie verzekert het kind dat het zelf op een gegeven moment niet wordt 'opgeslokt' (zie Angst). De angst voor het wegspoelen door de WC negeren, belachelijk maken of 'wegpraten' heeft geen enkele zin. De beste manier om er mee om te gaan is het kind te stimuleren om gebruik te maken van de po. En door te laten zien dat de WC niet eng is, door te laten merken dat de andere kinderen en jijzelf ook naar de WC gaan. Uitdrukkelijk laten zien hoe de WC doorspoelt kan ook helpen.
  • Kinderen die net zindelijk zijn geworden, kunnen moeite hebben de signalen op tijd op te merken. Ze reageren pas als die signalen heel dringend worden en dan zijn ze meestal te laat. Op een gegeven moment leert het kind wel om te waarschuwen. Dan leert een kind om het gevoel dat je 'moet' te herkennen en het kan het ophouden totdat het op de pot of WC zit. Maar als het kind een keer erg in zijn spel is verdiept, of lekker aan het scharrelen is, heb je kans dat hij de hele plas vergeet en weer gewoon in zijn broek doet. Ook hierbij geldt weer: niet boos worden, maar zo min mogelijk aandacht aan schenken. Hooguit af en toe helpen herinneren. Het kan helpen om kinderen op een vaste tijd op de po of WC te zetten.

ONZINDELIJKHEID KAN TERUGKOMEN

  • Opgedrongen zindelijkheid.
    Het kan gebeuren dat kinderen de zindelijkheid, die hun opvoeders hen opdringen door te vroeg te beginnen, wel snel overnemen, maar later toch weer laten vallen. Om het zindelijk worden nog eens op eigen wijze over te doen. Deze kinderen worden pas echt zindelijk op vrijwillige basis. Wanneer opvoeders dat niet begrijpen of accepteren kunnen conflicten ontstaan. De zindelijkheid kan inzet worden van een machtsstrijd en onder spanning komen te staan. Het kan moeite kosten om die spanning weg te nemen. Dat kan door begrip te hebben voor de behoefte om zelf en vrijwillig zindelijk te worden.
  • Zindelijkheid als machtsmiddel.
    Als de koppigheidsfase (tussen de twee en vier jaar) aanleiding geeft tot voortdurende autoriteitsconflicten, dan kunnen kinderen hun macht over de zindelijkheid 'misbruiken', b.v. door in hun broek te plassen als hen iets verboden wordt. Het kan opvoeders tot wanhoop drijven. Zij weten dat zij 'beetgenomen' worden. het is een effectieve manier om opvoeders te manipuleren. De enige manier om het te stoppen is op andere momenten de koppigheidsproblemen effectief op te vangen (zie koppigheid); dan is dit gedrag niet meer nodig.
  • Onzindelijkheid door spanning.
    Soms kunnen peuters al een tijdje zindelijk zijn en dan ineens weer terugvallen en in hun broek plassen. Vaak is dat een reactie op bepaalde gebeurtenissen in het peuterleven : een nieuw broertje of zusje, Sinterklaas, een ziekenhuisopname, voor het eerst naar de peuterspeelzaal. Begrip, tact, geduld en zachte aandrang om de zindelijkheid te heroveren helpen goed.
  • Geen tijd voor ontlasting.
  • Het komt zelden voor dat kinderen 's nachts hun ontlasting lozen. Veel kinderen moeten direct na het ontbijt naar de WC. Daar is dan vaak even geen tijd voor, waardoor ze het gaan ophouden. Lang niet alle kinderen durven het op het kindercentrum te doen. Door het ophouden wordt het biologische systeem ontregeld. De ontlasting wordt harder en moeilijker te lozen. De kinderen leren de aandrang te negeren. Zindelijke kinderen kunnen tijdelijk toch weer in hun broek poepen, vooral 's nachts. Leer het kind de tijd te nemen en niet op te houden.

OPHOUDEN VAN ONTLASTING

Wat is het

Obstipatie is het ophouden van ontlasting. Tussen de 2½ en 6 jaar komt het regelmatig voor.

Hoe krijg je het

Oorzaken kunnen zijn :

  • anuskloofjes,
  • koppigheidsproblemen,
  • autoriteitsconflicten,
  • spanning en angst,
  • gebrek aan zelfvertrouwen.

Omdat obstipatie kan ontstaan door verschillende factoren, is het van belang eerst op zoek te gaan naar deze factoren. Praat hierover met de ouders. Bekijk samen welke mogelijkheden er zijn om verandering te brengen in de situatie. Soms zal het nodig zijn om een deskundige, b.v. de wijkverpleegkundige of de huisarts, om advies te vragen.

Wat kun je eraan doen

  • Elke dag op twee vaste tijdstippen gaan de kinderen op de WC of de po met iemand erbij die voorleest. De kinderen krijgen te horen wat de bedoeling is, meer niet. Geen aansporingen, geen overdreven aandacht.
  • Lukt het dan is er blijdschap, maar geen overdreven vreugde.
  • Soms moet een kind eerst gerustgesteld worden over het laten gaan van de ontlasting op zich, vooral als dit een pijnlijk gebeuren is. Soms kan zalf helpen als er sprake is van anuskloofjes.
  • Zorg in overleg met de ouders voor vezelrijke voeding en voor voldoende vocht (zie voeding).

BROEKPOEPEN

Wat is het

Als kinderen rond hun vierde jaar nog steeds de ontlasting niet kunnen lozen in de WC dan spreekt men van broekpoepen of encopresis. Dit zal niet snel op een andere plaats dan thuis plaatsvinden. Kinderen doen dit het liefst thuis, maar in het kindercentrum kan men deze kinderen wel herkennen. Deze kinderen hebben minder aandacht en zijn snel afgeleid. We noemen ze soms ook wel hyperactief.

Hoe krijg je het

De oorzaak van broekpoepen is niet meteen aan te geven, maar de relatie tussen ouder en kind wordt er wel mee aangegeven net zoals bij bedplassen.

Wat kun je eraan doen

  • gericht hulp te zoeken. De huisarts en de wijkverpleegkundige zullen meekijken waar de oorzaak kan liggen.

Aanvullende informatie

D.T.Huigens, "Opvoeden praktisch bekeken",
Van Loghum Slaterus, Deventer, 1989.

"Praten over peuters",
draaiboek peuteroudercursus, Stichting Spel en Opvoedingsvoorlichting,
Den Haag, 1990.

"Zindelijk worden",
een brochure van de Stichting Spel en Opvoedingsvoorlichting.

"Het buitenlandse peuterboek",
Landelijke Vereniging voor Thuiszorg en Bureau Voorlichting Buitenlanders,
Bunnik, 1990.

J.Wolters, "Kinderen met encopresis",
proefschrift 1974.


© Zorgnetwerk Flevoland 2000