Handboek 12-19

Inhoudsopgave

Sociale Kaart
  Hoofdstuk 11 Opvoeding en socialisatie
 

Wat is het?
Bewust en onbewust zijn ouders altijd bezig met het vormen en beïnvloeden van hun kinderen. Ook anderen in de omgeving leveren hieraan hun bijdrage.
Voor de school is er een expliciete taak: het vermeerderen van kennis en vaardigheden door middel van onderwijs. Het doel van opvoeding en onderwijs is kinderen te vormen en toe te rusten zodat zij zelfstandig een eigen rol in de maatschappij kunnen spelen.
Niet alle opvoeders zijn altijd bewust bezig met opvoeden. Er zijn ook positieve en negatieve effecten aan een scala van beïnvloedbare factoren die een rol kunnen spelen buiten de opvoedkundige relatie, zoals bijvoorbeeld de televisie.
Bij pubers spelen de vriendenkring en de grotere subculturele groep van leeftijdgenoten (peergroup) een belangrijke rol. De jongere reageert op impulsen uit zijn omgeving en past zich aan door feedback (socialisatie). Of de opvoeding geslaagd is, hangt sterk af van wie dat beoordeelt en wat diegene als positief of negatief beoordeelt en wat de verwachtingen of doelstellingen waren (subjectief, cultureel aspect). Ook in socialisatie en opvoeding spelen cultuurverschillen een rol.
Als kinderen naar de middelbare school gaan, gaan de drie partijen ouders, kind en school er impliciet van uit dat deze school bij dit kind past en vice versa. De school moet het kind als leerling accepteren en het kind moet de school aanvaarden als een prettige omgeving om zich verder te kunnen ontwikkelen. De ouders moeten hun kind willen toevertrouwen aan deze school. In de praktijk blijkt hierover lang niet altijd duidelijkheid te zijn. Vaak is er helemaal niet over nagedacht en gaat een kind naar de school waar de meeste van zijn vroegere klasgenoten naar toe gaan. Soms ook wordt een kind gestuurd naar de school die de ouders het best vinden passen bij hun "stand" of kiest een kind zelf zijn school op grond van verhalen over gave feesten of het assortiment van de kantine. De ouders willen de beste school voor hun kind maar moeten zich afvragen of wat zij denken dat goed is voor hun kind wel overeenkomt met wat het kind en de school denken. De kinderen willen een fijne school waar zij zich thuis voelen maar moeten zich ook realiseren dat het niet alleen om een prettige tijd gaat. De school doet natuurlijk zijn best om zoveel mogelijk leerlingen te trekken, maar zou zich op de open dagen niet alleen op de kwantiteit maar ook op de kwaliteit van de toekomstige leerlingen moeten oriënteren.

Voor de juiste matching zijn de volgende vragen van belang:

  • Past de soort opleiding bij de capaciteiten van de leerling?
  • Strookt het opvoedkundige klimaat op school met het regime dat thuis geldt?
  • Botsen de levensbeschouwelijke achtergronden van school en thuis niet met elkaar?
  • Welke normen en waarden hanteren wij/zij?
  • Wat verwachten wij van elkaar? Weten we dat ook van elkaar?

Ook als er problemen rijzen in de loop van de schoolcarrière van een kind is het goed om alsnog deze vragen te stellen en zoveel mogelijk antwoorden te krijgen die richting kunnen geven aan het vinden van oplossingen voor de problemen (b.v. andere school adviseren, verwachtingen bijstellen, ouders voorlichten).
De eerste vraag hoort beantwoord te zijn door het advies van de basisschool of een test. Zo nodig beschikt de school over toetsen en testmogelijkheden om in een later stadium het oorspronkelijke advies en niveau te heroverwegen.
Bij de overige vragen zijn wederzijdse informatie-uitwisseling over de genoemde thema's en wederzijdse acceptatie van groot belang.

Wat kan de school doen?
Het is voor een school als opvoedingsinstelling goed om duidelijk te zijn over de doelstellingen, de maatschappijvisie en de bijbehorende normen en waarden ten aanzien van opvoeding. Belangrijk is een zo goed mogelijke afstemming te verkrijgen met de (gemeenschappelijke) opvoedingscultuur van de opvoeders. Het 'opvoedingsresultaat' wordt namelijk over het algemeen gunstig beïnvloed door positieve gerichtheid op opvoeding en eenduidigheid van opvoedkundige doelen. Een slechte invloed gaat uit van onverschilligheid en van gebrek aan afstemming of strijdigheid van doelstellingen of methoden.

11.1 Opvoedingsstijl in het gezin
11.2 Sociaal-economische situatie
11.3 Socialisatie
11.4 Opvoedingscultuur
11.5 Disfunctionele opvoeding

11.1. OPVOEDINGSSTIJL IN HET GEZIN

Het Verdrag Inzake De Rechten Van Het Kind (inwerkingtreding voor Nederland 8 maart 1995) erkent "dat het kind, voor de volledige en harmonische ontplooiing van zijn of haar persoonlijkheid, dient op te groeien in een gezinsomgeving, in een sfeer van geluk, liefde en begrip".
Een gezin is een samenlevingsvorm, die minimaal uit één volwassene en één kind bestaat en waarin de volwassene materiële en immateriële zorg aan het kind verleent. De relaties binnen het hierboven genoemde moderne gezin zijn, ten opzichte van het traditionele gezin (man, rouw, kinderen), zowel kwantitatief als kwalitatief veranderd. Deze fundamentele verandering van de gezinssamenstelling heeft onmiskenbaar invloed op de ontwikkeling van kinderen, alhoewel nog onvoldoende duidelijk is in welke hoedanigheid en in welke mate dit zich manifesteert. Wanneer de ouder een kind het volgende biedt, lijkt een normale sociale en emotionele ontwikkeling mogelijk.

De ouder:

  • accepteert het kind onvoorwaardelijk;
  • voelt zich affectief betrokken bij het kind;
  • biedt lichamelijke en emotionele bescherming;
  • heeft een ideaal of overtuiging en leeft deze voor;
  • ondersteunt en respecteert de in de maatschappij geldende waarden en normen en draagt dit uit;
  • stelt aan de leeftijd aangepaste eisen aan het kind;
  • geeft aangepaste vrijheid en verantwoordelijkheid;
  • prijst, complimenteert als het goed gaat;
  • leert het kind zichzelf en anderen te waarderen en te respecteren.

Ieder gezin heeft zowel bevorderende als belemmerende factoren voor de groei en ontwikkeling van kinderen. Het is een utopie te veronderstellen precies de zorgbehoefte van ieder kind, in verschillende leeftijdsfasen, te kunnen bepalen en hiernaar te handelen.
In een gezond gezinsklimaat is de cohesie optimaal, in die zin dat deze stimulerend is voor de persoonlijke groei en ontwikkeling van het kind en gericht is op de uiteindelijke zelfstandigheid. Een gezond gezinsklimaat kenmerkt zich ook door een duidelijke differentiatie tussen ouder en kind ten aanzien van taken en verantwoordelijkheden, ofwel een hiërarchisch systeem met zowel een duidelijke structuur als duidelijke grenzen. Het blijkt dat ouderlijke steun, een hechte band, regelgeving en discipline en met name respect voor het individu, kinderen weerbaarder maakt tegen stress veroorzakende omstandigheden. Een gezonde alliantie in het gezin is die tussen de ouders. Beide partners delen de opvoedingsverantwoordelijkheid en steunen elkaars gezag.

Mede bepalend voor het gezinsklimaat is de opvoedingsstijl, waarvan wij er vier onderkennen:

  • autoritatief : eisen stellend, controlerend;
    accepterend, responsief en kindgericht;
  • autoritair : eisen stellend, controlerend;
    verwerpend, niet-responsief en oudergericht;
  • permissief : geen eisen stellend, weinig controle;
    accepterend, responsief en kindgericht;
  • verwaarlozend : geen eisen stellend, weinig controlerend;
    verwerpend, niet-responsief en oudergericht;

Uit onderzoek blijkt dat de autoritatieve (op natuurlijk gezag berustende) opvoedingsstijl het meest wenselijk is , die leidt "tot competente, onafhankelijke kinderen met een hoog gevoel van eigenwaarde en een hoog ontwikkeld gevoel voor sociale verantwoordelijkheid".
Deze kinderen zullen ook gewaardeerde leerlingen zijn op elke school, maar zij zullen zelf de voorkeur geven aan een school met eenzelfde opvoedingsstijl. Een school met een autoritatief klimaat zal ook voor kinderen uit gezinnen met één van de andere stijlen een goede omgeving zijn.

11.2. SOCIAAL-ECONOMISCHE SITUATIE

De sociaal-economische Status (SES) van een gezin wordt onder andere bepaald door opleiding, functie/beroep (maatschappelijke positie) en inkomen van de ouder(s). Het kind krijgt, door zijn omgeving, automatisch het statusniveau van zijn ouder opgelegd; dit geldt zowel voor een hoge als een lage kwalificatie. De SES van een gezin is van invloed op de verwachtingen die de omgeving en de maatschappij, ten aanzien van de ontwikkeling en mogelijkheden van een kind uit dat gezin hebben. Van een kind uit een gezin met een hoge SES wordt eerder verwacht dat hij in staat is een hoog opleidingsniveau te bereiken (een positieve verwachting leidt dikwijls ook tot een positief resultaat). Dit gezin biedt het kind de mogelijkheid zijn interesses en capaciteiten te ontplooien en het wordt hier tevens in gestimuleerd, terwijl de financiële draagkracht van de ouder geen beperkende factor is. Ook de leefstijl van een ouder met een hoge SES, waaronder bijvoorbeeld het gezamenlijk met het kind ondernemen van activiteiten op het gebied van cultuur, sport en recreatie, kan bijdragen aan een goede algemene ontwikkeling en aan cognitieve competentie en dus aan schoolvaardigheden. De keerzijde van een hoge SES voor een kind met geringere cognitieve mogelijkheden kan zijn, dat het voortdurend op zijn tenen moet lopen om aan de hoge eisen, verwachtingen van zowel de ouder als de school te kunnen voldoen. Niet zelden kan dit negatieve faalangst en onzekerheid tot gevolg hebben; het kind durft niet aan een taak te beginnen uit angst fouten te maken en de ouder en zichzelf teleur te stellen. Ook is de kans op emotionele verwaarlozing groot van een kind met voltijd werkende ouders, die ook in hun vrije tijd aan hun carrière werken. Vaak wordt getracht dit tekort materieel te compenseren.
Een kind met een lage SES heeft veel minder makkelijk toegang tot bronnen voor zelfontplooiing. De mogelijkheid voor ontwikkeling van interesses en capaciteiten die het heeft, is in dit geval wel gerelateerd aan de financiële draagkracht van de ouder. Hier zal een ouder het kind met belangstelling voor een kostbaar muziekinstrument, een dure sport of hobby eerder afremmen dan stimuleren. Gesproken kan worden van relatief gemis (deprivatie) bij een lage SES; dit wil zeggen dat het kind met een lage SES, in vergelijking met zijn leeftijdgenoot met een hoge SES, minder ervaringsmogelijkheden geboden worden. Gesteld wordt dat de SES van het gezin waarin een kind opgroeit, als enkelvoudige factor niet van grote betekenis is voor de algehele ontwikkeling van het kind. Een lage SES wordt slechts als indicator gezien voor mogelijke problemen met bijvoorbeeld scholing, financiën en huisvesting. De verhoogde mate aan stresservaringen, zoals werkloosheid, ruimtegebrek en financiële problemen, die voortvloeit uit een lage SES, is echter wel van invloed op de psychosociale ontwikkeling van kinderen. Dus, niet zo zeer de problematiek op zich, maar de spanning waartoe dit in het gezin leidt, is van betekenis.

11.3. SOCIALISATIE

'Een wereld vormt een mens.... een mens zijn wereld....'
Onlosmakelijk verbonden met de ouder-kindrelatie is het socialisatieproces. Het gezin is de 'kweekvijver' van de toekomstige volwassene. De mate waarin de ouder gesocialiseerd is, is van betekenis voor het socialiseren van het kind. Een grote discrepantie tussen normen in de maatschappij en die van de ouder, kan bij het kind leiden tot het onvermogen van sociale aanpassing als volwassene. Aan de basis van een goed verlopend socialisatieproces staat een responsieve, affectieve ouder die het kind een gevoel van veiligheid geeft, waardoor deze een veilige hechting ontwikkelt (basic trust). De kwaliteit van de ouder-kindrelatie en de relaties van de ouder met belangrijke anderen is van belang voor de ontwikkeling van sociale interesse bij het kind. De relaties die het kind later in zijn leven aangaat, zijn wat betreft intensiteit en duurzaamheid beïnvloed door de kwaliteit van de relatie met de ouder in zijn vroege jeugd. Sociale interesse houdt wederkerigheid in; het kind leert dat niet alles om hem draait en dat de manieren waarop hij zijn behoeften (in eerste instantie honger, dorst, warmte, veiligheid, maar later ook vriendschappen, inkomen, werk politiek, studie, maatschappelijke positie en ethisch/spirituele inzichten) wil vervullen overeen moeten komen met de regels, waarden en normen van de samenleving. Het kind zal zich moeten aanpassen aan de maatschappij. Dit gaat met frustraties gepaard omdat niet alle behoeften (direct) kunnen worden vervuld. Deze frustratie leidt tot onlustgevoel. Een belangrijke ontwikkelings/socialisatietaak is het leren omgaan met deze frustraties: het ontwikkelen van frustratietolerantie. Een goede opvoeding impliceert een gezond aantal frustraties en ontwikkelt het vermogen om onveiligheid te verdragen. De verwachting bij een affectieve ouder, zorgend en steunend met gepaste verwachtingen en overtuigd duidelijke grenzen stellend, is een zeker, open en sociabel kind.
Ook de plaats in de kinderrij is van invloed op het socialisatieproces. Iedere specifieke plaats in de rangorde, oudste, middelste, jongste en enig kind, leidt tot bepaalde problemen die het kind zal moeten overwinnen. Als voorbeelden volgen het oudste en het tweede, of middelste kind. De oudste, door Adler getypeerd als de onttroonde koning, leert dat de aandacht van de ouder voortaan gedeeld moet worden met de jongere rivaal. Zijn positie van weleer terugvorderend op een negatieve aandachtvragende wijze, leidt in plaats van de gewenste knuffel tot een uitbrander of straf van de ouder. Het gevolg kan zijn dat de oudste zich wapent tegen deze teleurstellingen, door zich onafhankelijk op te stellen van de behoefte aan affectie en goedkeuring van anderen, of zoals door Adler gesteld "trains himself for isolation". Het tweede (middelste) kind wordt door aanwezigheid van het oudere kind, voortdurend gestimuleerd, uitgedaagd tot het overtreffen van de prestaties van de oudste. Dit kind ontwikkelt zich doorgaans ook sneller dan het eerste, met als mogelijk resultaat, een zeer competitief en ambitieus ingestelde persoonlijkheid.

Wat kunt u als docent doen?
De klas en de leraar dienen op te treden als verlengde van het gezin en de ouder op de momenten dat het kind leerling is. Alles wat hiervoor over de ouder en het gezin gezegd is, is in die verhouding ook van toepassing op de docent en de klas.

Wat is de rol van de school?
De school is over het algemeen een afspiegeling van de maatschappij. Dit betekent dat kinderen op school geconfronteerd worden met maatschappelijke en culturele verschillen. Zij maken kennis met de sociale achtergrond van hun klasgenoten. Deze kan aanzienlijk verschillen met die van het eigen gezin wat betreft: gezinssamenstelling en cultuur, opvoedingsstijl, inkomen uit arbeid of uitkering, financiële mogelijkheden, scholingsgraad, normen en waarden, religie, etc. Duidelijk wordt, dat wat in het eigen gezin zo vanzelfsprekend is, in een ander gezin ongewoon of zelfs ongewenst kan zijn. De samenstelling van scholen, gelet op de culturele achtergrond en de sociaal economische status van kinderen, kan tegenwoordig heterogeen, maar ook homogeen zijn. Een heterogeen samengestelde school kan bijdragen aan de beeldvorming van de leerlingen over de maatschappij, die in overeenstemming is met de werkelijkheid en over de grenzen van de eigen gezinscultuur heen gaat. In de lessen maatschappijleer wordt aandacht besteed aan de diversiteit van onze samenleving op verschillende gebieden. Zeker op een homogene school is het van belang om ook de andere groepen in de samenleving te belichten, via het bespreken van krantenberichten en Tv-uitzendingen bijvoorbeeld. Het moet de leerlingen duidelijk worden dat wat zij op de TV zien een onderdeel is van dezelfde realiteit als die waarin zij leven en niet een wens/droom/ fantasiewereld of een Sodom en Gomorra/getto/subcultuur. Dat vergt integratie en acceptatie ook van de schoolleiding en het docentenkorps. In het algemeen wordt een individu als gesocialiseerd beschouwd, wanneer het zich heeft aangepast aan de normen van de maatschappij waarin het zich bevindt. De ons omringende maatschappij verandert voortdurend en zo ook haar normen. Het gevolg is dat het socialisatieproces een continu proces is in ons leven.

11.4. OPVOEDINGSCULTUUR

Er zijn (sub-)culturen waarin het concept 'opvoeding' een specifieke inhoud heeft. Een goede opvoeding is: het zodanig omgaan met een kind dat het een gedragsrepertoire ontwikkelt dat het in staat stelt zijn aangeboren mogelijkheden zo goed mogelijk tot hun recht te laten komen. Het is de wens van elke opvoeder het kind als volwassene gelukkig, gezond en welvarend te zien. Er is voldoende mogelijkheid tot specifieke invulling hiervan. Als de specifieke invulling belangrijker wordt dan het algemene opvoedingsdoel, dan kan men in botsing komen met heersende normen. (Een kind opvoeden tot superster, atleet of religieus voorbeeld kan strijdig zijn met normen van leerplicht, arbeidsinspectie of kinderbescherming.)
Meestal worden ouders als de primaire opvoeders beschouwd. Een school is een secundaire opvoeder. Primaire en secundaire opvoeding moeten gelijk gericht zijn.
Als ouders onverschillig lijken ten aanzien van de opvoeding van hun kind, kan dat het gevolg zijn van gebrek aan kennis, slechte ervaring, slechte voorbeelden, angst voor verantwoordelijkheid, onzekerheid, (culturele) opvattingen, of een mengeling hiervan.

Wat kunt u als docent doen ?
Draag de eigen visie uit en controleer of die strookt met die van de opvoeders (zo niet: verander zelf, overtuig de opvoeders, of verwijs ze naar een andere school).
Probeer zoveel mogelijk positieve invloeden van de opvoeders te benoemen en te stimuleren, biedt ondersteuning aan in de vorm van oudercursussen ("Opvoeden, zó" bijvoorbeeld) of verwijs naar hulpverlening om persoonlijke problemen op te lossen. Probeer zelf een grotere aanvullende rol te spelen, daar waar opvoeders hun opvoedende rol onvoldoende (kunnen) invullen.
Van Nederlandse opvoeders kun je in een gesprek de opvoedingsvisie vernemen, van anderstaligen is dat vaak moeilijk. Daarom volgt hier een overzicht van opvoedingsvisies van een aantal migrantengroepen. De schetsen zijn gegeneraliseerd en bedoeld om enig begrip te krijgen van de achtergronden van de belangrijkste migrantengroepen. Veel meer begrip ontstaat door meer informatie en contact met migrantenopvoeders.

11.4.1 Migrantenkinderen

Voor alle migrantenkinderen geldt dat hun leefomgeving in Nederland heel anders is dan in het land van herkomst. Ook als zij hier zijn geboren hebben hun opvoeders herinneringen aan de dagelijkse mogelijkheden voor de kinderen in hun land van herkomst. Altijd mooi weer houdt in: altijd buiten spelen, met veel andere kinderen in de buurt, met veel losse natuurlijke materialen. Ze hoeven pas naar bed als het donker wordt. Buiten spelen in Nederland betekent: vaak slecht weer, rekening houden met snelverkeer, weinig materiaal beschikbaar. Het gevolg kan zijn: slechte lichamelijke gesteldheid, naar verhouding veel verkeersslachtoffers en vandalisme als vorm van gebruikmaking van omgevingsmateriaal. Het alternatief is binnen spelen. Op een klein vochtig bovenhuis zonder speelgoed leidt dit al gauw tot ruzies, vandalisme en overspannen moeders.
Naast deze fysieke omgevingsfactoren speelt ook de sociale omgeving een rol. Door de migratie zijn vaak familiebanden verbroken. Waar in het thuisland de dagelijkse beslommeringen regelmatig gedeeld werden door een aantal vrouwen in de familie, staat een moeder er hier alleen voor. En ook al is haar man thuis, hij is niet gewend zich bezig te houden met de dagelijks verzorging en het toezicht op de kinderen. Heel veel migrantenmoeders zijn overbelast en eenzaam.
Pubers worden in migrantengezinnen eerder als jongvolwassenen gezien en ook eerder "voorbereid" op een volwassen rolgedrag. Meisjes moeten helpen in de huishouding en bij de verzorging van jongere kinderen. Jongens krijgen het "toezicht" op hun zussen. Vaders treden "opvoedend" op tegen de oudere kinderen en doen dat zeer streng: met verboden, dreigementen en straffen, juist omdat moeder ze niet (meer) in de hand kan houden. Het is voor de jeugdigen ontzettend moeilijk zich aan te passen aan de normen van hun leeftijdgenoten en de Nederlandse samenleving en tegelijkertijd te voldoen aan de eisen die hun ouders stellen en die gebaseerd zijn op de eigen jeugd van de ouders in het land van herkomst.
Bij het vinden van een partner voor hun kinderen proberen migranten de band met familie en thuisland te verstevigen door een partner te vinden uit de eigen familiekring of uit het dorp. Dat kan voor de uitgehuwelijkte vernederlandste jongere een schok zijn, zowel wanneer zij meestal moet terugkeren naar het verre ("achterlijke") dorp als wanneer er een "dorpse", onderontwikkelde partner uit het verre land gehaald wordt om hier met haar of hem te trouwen. Hoe groter de familie-/kennissenkring in Nederland, waaruit een huwelijkspartner te kiezen is, hoe minder sprake zal zijn van uithuwelijking en hoe meer de partners de kans krijgen elkaar voor het huwelijk enigszins te leren kennen.
Onevenredig veel migrantengezinnen zijn afhankelijk van uitkeringen. Er is veel werkeloosheid en arbeidsongeschiktheid onder de vaders en waar de vader ontbreekt hebben de kinderen een bijstandsmoeder. De financiële druk leidt ertoe dat kinderen op allerlei manieren aan geld proberen te komen en dat ze met moeite de leerplicht "uitzitten".
Van oudsher vertegenwoordigen kinderen een economische waarde (hulp, oudedagsvoorziening), een sociale waarde (prestige van de opvoeders) en een psychologische waarde (onderlinge affectie). Onder invloed van de Nederlandse cultuur (met beschikbare anticonceptie en zorg rondom zwangerschap en bevalling en de sociale voorzieningen zoals AOW) is er een verschuiving waar te nemen van minder nadruk op de eerste twee, en meer waardering voor de laatste. Hiermee daalt ook het gemiddelde kindertal. Deze tendens is sterker naarmate opvoeders meer ontwikkeld zijn en hoger opgeleid.

Wat kunt u als school doen?
Voor een school met een relatief groot bestand aan migrantenleerlingen is het, net zoals bij autochtone leerlingen, verstandig te proberen contact met de ouders te leggen. Dit kan individueel door huisbezoeken door de klassenleraar of mentor( op afspraak of 's avonds). Dit wordt over het algemeen zeer op prijs gesteld ( de ouders voelen zich vereerd) maar kost vrij veel tijd. Ook ouderavonden (eventueel met tolken) en oudercursussen over "opgroeien in Nederland" en "omgaan met pubers" kunnen helpen, vooral als de migrantenouders de gelegenheid krijgen te spreken over waar ze bang voor zijn of het "waarom" van bepaald gedrag. De school kan begrip tonen en na uitleg ook begrip kweken door bijvoorbeeld de schoolregels of de lessen seksuele en relationele vorming (zelfs spreken over seks en seksualiteit is taboe onder niet-gelijken, maar voorbereiding op de huwelijksrol is wel een bespreekbaar onderwerp) aan te passen.

11.5. DISFUNCTIONELE OPVOEDING

Van een aantal opvoedkundige praktijken en opvoedingsstijlen is ongeveer bekend welk resultaat het oplevert. Uit wetenschappelijk onderzoek en praktijkervaring blijkt dat maatschappelijk succes, geestelijke gezondheid en welbevinden gedeeltelijk gerelateerd zijn aan de opvoeding. Er zijn zowel positieve als negatieve gevolgen bekend. Als men ervan uitgaat dat opvoeders in principe het beste willen voor hun kinderen, moeten opvoedingspraktijken met negatieve effecten in het algemeen worden uitgebannen. Ook als zij een onderdeel vormen van culturele, sociale of religieuze bagage van de opvoeders of een instelling. Als opvoeding zich richt op het latere functioneren als volwassene, dan moet de opvoeder een voorstelling hebben van de toekomstige rol van zijn kind in de maatschappij. Soms heeft een opvoeder een irreële inschatting van de mogelijkheden van zijn kind, een vertekend beeld van de maatschappij, of een rolconcept dat ethisch niet verantwoord is.
Disfunctionele opvoeding kenmerkt zich door opvoedingspraktijken waarin geen rekening gehouden wordt met het kind, die niet geëigend zijn voor het beoogde doel, of waarmee een onethisch, immoreel, onzedelijk of onrechtmatig doel wordt nagestreefd. Het kan gaan om onderdelen en methoden -bijvoorbeeld het bedplassen proberen te stoppen met straf-, om het toepassen van in principe juiste methoden die echter niet zijn toegesneden op een speciaal kind -bijvoorbeeld: keuzevrijheid en verantwoordelijkheid verwachten van een angstig MLK-kind- of een algeheel verkeerde opvoedingsmethode -bijvoorbeeld: inconsequent zijn, geen grenzen stellen, belonen van ongewenst gedrag-. De uitkomst van disfunctionele opvoeding is altijd ongewenst.

Wat kunt u als docent doen?
Als u een disfunctionele opvoedingspraktijk onderkent, moet u de opvoeders confronteren met de verwachte uitkomst (op grond van uw kennis en ervaring) en vragen of dát is wat zij willen. Is het antwoord neen, dan kunt u alternatieven bespreken om wel het gewenste resultaat te bereiken. Is het antwoord ja, dan moet u duidelijk maken waarom dat ongewenst is. Als dat niet lukt en de discrepantie tussen opvoeding in het eerste en tweede milieu te groot blijkt, moet overwogen worden te verwijzen naar een school met een meer passende pedagogiek. Als u van mening bent dat het kind schade zal lijden van deze opvoeding, wijs de opvoeders dan op hun verantwoordelijkheden. Overleg met ondersteunende diensten of deskundigen en overweeg zo nodig een melding bij het Bureau Vertrouwensartsen of de Raad voor de Kinderbescherming.