Handboek 12-19

Inhoudsopgave

Sociale Kaart
  Hoofdstuk 15 Ziekte en overlijden
 

15.1 Dood en rouw in de klas
15.2 Suïcide
15.3 Een kind met kanker
15.4 Een zieke opvoeder

15.1. DOOD EN ROUW IN DE KLAS

Wat is het?
Jongeren worden vaker geconfronteerd met de dood dan we denken. Driekwart van de jongeren in het eerste jaar van het voortgezet onderwijs heeft te maken gehad met het overlijden van een bekende, van een van de (groot)ouders, broer, zus, leraar of iemand anders die belangrijk voor hen was.
Ook jongeren kunnen doodgaan, bijvoorbeeld door een (verkeers)ongeluk, na een ziekte, soms door geweld en een enkele keer door zelfdoding. Ondanks de verschillen in oorzaken blijft de schok die deze gebeurtenis teweeg brengt bij de opvoeders, broers, zussen, leeftijd-, klasgenoten en andere direct betrokkenen, waaronder uzelf als docent, enorm. Verdriet en boosheid over hoe dit nu kon gebeuren overheerst. Maar ook verwarring slaat toe. Waarom deze jongere, waarom nu, hadden we het kunnen voorkomen?

Wat betekent het voor klasgenoten?
Jongeren beseffen dat doodgaan universeel, onherroepelijk en onvermijdbaar gekoppeld aan het leven is. Door doodgaan meer als een abstract en afstandelijk gebeuren te bekijken vermijdt de jongere de gedachte dat de dood een persoonlijke gebeurtenis kan worden. De persoonlijk emotionele afstand ten opzichte van de dood is dus nog groot. Daardoor raakt het een jongere des te meer als iemand in zijn omgeving doodgaat.
Wanneer leerlingen geconfronteerd worden met de dood krijgen ze te maken met allerlei gevoelens. Die mogen er zijn, niet alleen verdriet, maar ook boosheid, jaloezie en woede. Bij een plotseling overlijden kan een klas zeer heftig reageren maar ook totaal stilvallen. Het kunnen uiten van emoties is heel belangrijk. De klasgenoten zullen veel vragen hebben. Naast vragen over dit sterfgeval zullen ze ook algemene vragen hebben over doodgaan. Het moet mogelijk zijn om hierover te praten, om het gebeurde een plaats te geven en te leren begrijpen. Als jongeren nog nooit met de dood te maken hebben gehad kunnen ze angstig reageren. Ze kunnen ook last hebben van schuldgevoelens, bijvoorbeeld als ze pas ruzie hebben gehad met de overleden klasgenoot.
De leerlingen zullen steun zoeken bij elkaar, ondanks meningsverschillen en ruzies die er normaal gesproken tussen leerlingen zijn.
Verwerken van verlies is een leerervaring. Jongeren leren dat rouw pijn doet maar ook normaal en natuurlijk is. Zij leren rouwen van de volwassenen om hen heen. Wanneer volwassenen hun gevoelens laten zien leren jongeren dat ook de verdrietige kanten van het leven bespreekbaar zijn.
Om aan een goede verwerking toe te komen is het afscheid kunnen nemen zowel voor kinderen als voor volwassenen erg belangrijk. Afscheid nemen kan op diverse manieren gebeuren bijvoorbeeld door het schrijven van afscheidsbrieven, door aanwezig te zijn bij de begrafenis of crematie. Ook een herdenkingsdienst op de eigen school kan tot de mogelijkheden behoren indien aanwezigheid op de plechtigheid niet op prijs wordt gesteld.

Wat betekent het voor de docent?
Als docent krijgt u te maken met het verlies van een leerling die u onder uw hoede had. Als de jongere langdurig ziek was heeft u misschien de kans gehad om u op zijn dood voor te bereiden. Bij een plotseling overlijden komt de klap onverwacht. Het kan de eerste keer zijn dat u met de dood van iemand uit uw omgeving of van een jongere geconfronteerd wordt. Ook u zult verschillende gevoelens hebben. In geval van zelfdoding kunt u ook nog schuldgevoelens hebben. Wees bewust van uw eigen emoties, die mag u hebben. Ze horen bij het verlies van een mens in uw directe omgeving. Als u zich niet bewust bent van uw gevoelens en/of deze niet toelaat, kunt u de klas, de opvoeders, broers of zussen niet helpen. Ook voor u geldt dat praten, met collega's, vrienden en soms de opvoeders, helpt bij het verwerken van het verdriet. Wanneer een docent geconfronteerd wordt met de (plotselinge) dood van een leerling, is steun en aandacht van collega's en schoolleiding onontbeerlijk. Zonder ruggesteun en bijstand van collega's is het opvangen van de klas een te zware belasting.

Wat kan de school doen?
Omdat elke situatie weer anders is bestaat dé juiste aanpak hoe binnen school met de dood om te gaan niet. Toch is het zinvol om in alle rust met elkaar over de dood te praten. Het maken van een draaiboek voor uw school over de afhandeling van de gevolgen van een overlijden kan de aanleiding daartoe zijn. Zo'n draaiboek bevat een checklist waarop taken staan beschreven. In den lande zijn er al een aantal van deze draaiboeken. U kunt de jeugdarts of jeugdverpleegkundige van de GGD hierbij om ondersteuning vragen.

Wat kunt u als docent doen?
Bij een acuut sterfgeval:
Volg het van te voren opgestelde draaiboek. Als een leerling plotseling tijdens schooltijd in uw klas of vlak bij school overlijdt, bijvoorbeeld ten gevolge van een ongeval of zelfdoding, dan is het normaal dat u deze situatie niet alleen aankunt. Schakel dan de jeugdarts of jeugdverpleegkundige van de GGD in. Zij kennen deskundige mensen die u kunnen ondersteunen in deze crisissituatie. Zij beoordelen de situatie en schakelen zonodig andere hulpinstanties in.
Praten in de klas:
Het is minder moeilijk om de dood van een klasgenoot met de klas te bespreken wanneer u vaker met elkaar over gevoelens praat. Het kan gaan om positieve en negatieve gevoelens, praten over doodgaan en verdriet kan daarbij horen. Hiervoor kan ondersteuningsmateriaal geleend worden bij de GGD.
Bij een sterfgeval in de klas hoeft u uw eigen verdriet niet weg te drukken. U mag uw eigen verdriet best laten blijken. Dat geeft de leerlingen ruimte om er ook over te praten. Bent u te geëmotioneerd, stel een bespreking dan even uit. Zoek hulp bij een collega. Misschien is het mogelijk om samen met de klas te praten.
Houd er rekening mee dat de religieuze achtergrond van de leerlingen van invloed kan zijn op hun reactie. Ga hier met respect mee om en vraag zo nodig informatie op.
Wanneer u twijfels heeft over de reactie van een of meer leerlingen, bespreek dit met uw collega's en schakel zo nodig een deskundige in. Een sterfgeval van een klasgenoot kan ook verdrongen verdriet uit het verleden over een sterfgeval in de eigen omgeving oproepen.
Gedurende langere tijd zult u de leerlingen nog gelegenheid moeten geven om over het doodgaan van de leerling te praten. Laat ze weten dat zij altijd bij u terecht kunnen met hun verdriet.

Begeleiding van individuele leerlingen in de klas
Wanneer u in uw klas een leerling heeft die een broer, zus of hechte vriend heeft verloren, kunt u een belangrijke steun zijn door:

  • de leerling extra aandacht te geven;
  • de leerling uit te nodigen voor een gesprek. Biedt uw hulp aan, maar dring deze niet op.;
  • een luisterende en accepterende houding aan te nemen. Wees alert op mogelijke schuldgevoelens die bij de jongere leven. Het kan soms vrij lang duren voordat een jongere met zijn emoties naar buiten komt;
  • de jongere duidelijk te maken dat hij geen schuld heeft;
  • bij de overgang naar een andere klas uw zorgen door te geven aan de volgende docent;
  • de reacties van leerlingen gedurende langere tijd te volgen.

Houd er rekening mee dat broers en zussen thuis vaak niet alle aandacht voor hun emoties krijgen die ze nodig hebben. Ze willen ook zelf hun opvoeders zo min mogelijk tot last zijn. Dit gedrag kan zich voortzetten op school, waar zij een zeer onopvallend gedrag laten zien. Daarnaast komt ook het zeer aandachtvragende gedrag voor. Het gebrek aan aandacht thuis wil de jongere dan compenseren op school.
Bespreek twijfels over de reactie van de jongere, bijvoorbeeld bij langdurig sterk verminderde schoolprestaties, met collega's en schakel zonodig de jeugdarts of verpleegkundige in.Probeer de opvoeders bij uw zorgen te betrekken.

De opvoeders
Bij langdurige ziekte, voorafgaand aan het overlijden van de jongere, heeft u misschien een goed en intensief contact opgebouwd met de opvoeders. Dat maakt het gemakkelijk om ook bij het overlijden contact met hen op te nemen. Opvoeders hebben er veel behoefte aan om over hun kind te praten en u heeft hun overleden kind lange tijd intensief meegemaakt. U weet dingen die zij (nog) niet weten, u kent hun kind op een andere manier. U kunt misschien veel van hun vragen beantwoorden. Dit geldt zeker wanneer de jongere plotseling overleden is. Wees niet bang om snel contact op te nemen. Opvoeders reageren meestal heel positief. Als ze u niet willen spreken geven ze dat wel aan. Ze kunnen er later op terugkomen.
Overleg indien mogelijk met de opvoeders of ze prijsstellen op de aanwezigheid van klasgenoten bij de begrafenis of crematie. Misschien hebben zij ook nog belangrijke informatie voor de klasgenoten en voor u. Misschien heeft de jongere nog dingen gezegd of geschreven. Als een gesprek niet lukt, schrijf dan een brief. Deze blijken van betrokkenheid zijn erg belangrijk voor opvoeders. Als u bang bent voor een gesprek praat er dan eens over met mensen in uw omgeving die wel eens een sterfgeval hebben meegemaakt.
Probeer beschikbaar te blijven voor de opvoeders en laat ze weten dat u er bent. U kunt echter niet de totale begeleiding van de opvoeders op u nemen. Wanneer u een broer of zus van de overleden jongere in uw klas heeft kunt u door deze extra aandacht te geven de opvoeders ondersteunen.

15.2 SUÏCIDE

Wat is het?
Suïcide, zelfmoord of zelfdoding is als een persoon zelf een handeling verricht of nalaat, die zijn dood tot gevolg heeft. Dit gevolg is door hem bedoeld of wel door hem geaccepteerd. De persoon bedoelde via het dodelijk gevolg van deze handeling bepaalde door hem of haar gewenste veranderingen te bewerkstelligen.
Zelfdoding komt ook bij jongeren voor. Per jaar doen zo'n 7000 leerlingen van het voortgezet onderwijs een suïcidepoging. Van deze suïcidepogingen wordt tweederde door meisjes gedaan. 30 tot 40 jongeren sterven per jaar door zelfdoding.

Wat zijn de oorzaken van suïcide?
Er is geen eenduidig antwoord te geven op de vraag hoe jongeren komen tot suïcide of een poging daartoe. De jongere bevindt zich in een levensfase waarin hij zich voor een aantal ontwikkelingstaken gesteld ziet die verwarring en onzekerheid met zich meebrengen. Suïcidaal gedrag is geen geïsoleerd verschijnsel. Het is één van de uitingsvormen van een veel omvattende emotionele problematiek. In het ontstaan van probleemgedrag in het algemeen, en dus ook bij zelfdoding en poging tot zelfdoding, speelt een complex van elkaar versterkende factoren een rol. Een aantal kenmerken en factoren komen steeds naar voren:

  • relationele problemen, bijvoorbeeld problematische relaties met ouders, gezinsleden of vrienden, of het geheel ontbreken van relaties;
  • problemen met het gevoel van eigenwaarde, lage zelfwaardering;
  • de positie in de leeftijdsgroep;
  • problemen met het vinden van een seksuele identiteit;
  • sommige jongeren zijn gevoeliger, kwetsbaarder en minder opgewassen tegen levensgebeurtenissen;
  • gevoelens van hopeloosheid, eenzaamheid, isolement;
  • depressie;
  • problemen in directe leefwereld, binnen het gezin (echtscheiding/overlijden);
  • instabiele opvoedingssituaties, weinig mogelijkheid om een warme, hechte relatie met een volwassene op te bouwen;
  • kinderen van ernstige psychisch gestoorde, verslaafde of suïcidale ouders;
  • incest;
  • slechte economische situatie;
  • nauwelijks uitzicht hebben op werk;
  • sombere toekomstverwachtingen.

Uit onderzoek komt naar voren dat er meestal meerdere redenen zijn voor jongeren om een zelfmoordpoging te doen. Een einde maken aan een voor hen ondraaglijke situatie is de meest genoemde.

Waar moet u als docent op letten?
Er zijn een aantal signalen die kunnen wijzen in de richting van suïcidaal gedrag.
Signalen die rechtstreeks door een docent te observeren zijn:

  • opvallende negatieve veranderingen in het uiterlijk;
  • verslechtering van het concentratievermogen en het geheugen;
  • een ernstige verslechtering van de kwaliteit van de prestaties en huiswerk;
  • gedragsveranderingen zoals plotselinge uitbarstingen van energie, gevolgd door niets doen; het onvermogen om stil te zitten; extreme vermoeidheid, verveeldheid of desinteresse; emotionele uitbarstingen; veel huilen of veel lachen;
  • veranderingen in sociaal gedrag;
  • wegloopgedrag, plotseling spijbelen of anderszins afwezig zijn;
  • mondelinge en/of schriftelijke aanwijzingen dat de leerling veel bezig is met de dood of zelfdoding. Soms komen aanwijzingen via tekeningen, gedichten of opstellen of vertellen medeleerlingen dat een leerling plannen heeft;
  • toevallige ongelukken als verbrandingen of ten gevolge van roekeloos verkeersgedrag;
  • overdadig gebruik van alcohol en drugs.

Wat kunt u als docent doen?
Het lastige is dat bovenstaande signalen niet direct op een suïciderisico hoeven te wijzen. Het vroegtijdig ingaan op signalen van leerlingen heeft een duidelijke preventieve functie. Naarmate enkele van deze signalen gedurende langere tijd in combinatie met elkaar voorkomen, is het echter wel aannemelijk dat de leerling met problemen kampt. Dit rechtvaardigt een persoonlijk gesprek met een (vertrouwde) docent. In dat gesprek kan worden nagegaan of er meer signalen aanwezig zijn, die voor u niet direct te observeren waren, namelijk:

  • zich terugtrekken van familie en vrienden;
  • weggeven van belangrijke bezittingen;
  • wisselende stemmingen (agressief, koppig, verzetten, down, weerspannig, nors, eenzaam, afzonderen, enz.);
  • verlies van interesse in gebruikelijke activiteiten en vrienden;
  • neiging tot het nemen van onverantwoorde risico's;
  • wegloop-/zwerfgedrag;
  • misbruik van drugs of alcohol;
  • meer of minder eten;
  • psychosomatische klachten;
  • vermoeidheid, lusteloosheid, slaapproblemen.

Als naast een aantal van bovenstaande signalen de jongere opmerkingen maakt over:

  • somberheid;
  • leegte;
  • hulpeloosheid;
  • hopeloosheid, gecombineerd met uitspraken in de zin van: "ik wou dat ik maar dood was", "ik zie het niet meer zitten", "ik maak een eind aan mijn leven", "mensen die zelfmoord plegen begrijp ik heel goed";
  • fantasieën omtrent het ontvluchten van moeilijkheden door middel van de dood: dan kan een docent ervan uit gaan dat de kans dat een jongere een poging overweegt, reëel aanwezig is.

Inschatting van suïciderisico
Incidentele gedachten en fantasieën over zelfdoding zijn vrij normaal tijdens de adolescentie. Het wordt anders als zij blijven bestaan en uitgewerkt worden. Door middel van een poging tot zelfdoding wil een jongere aandacht krijgen. Het is niet juist om daar als omgeving geen aandacht aan te besteden. Het gevolg is dan dat de jongere een nog krachtiger signaal moet uitzenden voordat hij hulp krijgt.
De meest aangewezen weg om achter de plannen voor een suïcidepoging van een leerling te komen, is door er rechtstreeks naar te vragen, hoe moeilijk u dit ook vindt. De angst voor een bevestigend antwoord kan groot zijn. Het is een misverstand dat u een jongere tot zelfdoding zou aanzetten door er naar te vragen. Integendeel, een vraag in de zin van: "zit je er aan te denken een eind aan je leven te maken", heeft naast de informatie die het antwoord over een mogelijk suïciderisico kan leveren, de functie dat het voor een leerling een hele opluchting kan zijn om over de (vaak geheime) plannen te kunnen praten. Het stellen van een dergelijke vraag is vaak de eerste stap naar het doorbreken van een situatie waarin de jongere geen uitweg meer ziet. Nadat een jongere zijn plannen voor een suïcidepoging heeft uitgesproken is het, mede om een adequate opvang te kunnen realiseren, van belang na te gaan hoe ernstig de situatie is. Om in te schatten hoe groot het suïciderisico is, kan men er in het algemeen van uit gaan dat naarmate de fantasieën meer uitgewerkt zijn naar concrete plannen (tot en met het beschikken over middelen om de poging uit te voeren) de kans op een daadwerkelijke poging groter is. In dit verband kan worden gevraagd naar:

  • is de methode bekend;
  • zijn de middelen voor de methode (al) beschikbaar;
  • is de tijd van de poging vastgesteld;
  • is de plaats van de poging bekend;
  • zijn er maatregelen genomentegen interventies van derden tijdens en na de poging.

Probeer tijdens het gesprek hierover een onbevooroordeelde houding aan te nemen. Neem serieus wat de leerling zegt. De jongere ziet zijn situatie als onveranderlijk en uitzichtloos. Probeer als docent niet de jongere uit alle macht te overtuigen van de waarde en de zin van het leven. Probeer de leerling er wel van te overtuigen dat er voor zijn problemen andere oplossingen te vinden zijn dan een suïcidepoging. Beloof de jongere niet om nooit met anderen over zijn problemen te praten. Zeg wel dat er zo vertrouwelijk mogelijk mee om wordt gegaan. Beloof actief te zullen zoeken naar iemand binnen de professionele hulpverlening, bijvoorbeeld de jeugdarts JGZ, die de jongere kan helpen. Verwijs vervolgens, met toestemming van de jongere, de jongere naar deze persoon. Hou in de gaten of het contact ook daadwerkelijk tot stand komt.
Het kan zijn dat u zich niet in staat acht om met een leerling hierover te gaan praten. Schakel dan een collega, mentor of leerlingbegeleider in die daar meer geschikt voor is. Degene die de signalen waarneemt, hoeft niet automatische ook degene te zijn die de opvang moet verzorgen. Het is ook zeer wenselijk om uw veronderstellingen eerst aan collega's voor te leggen en gezamenlijk te besluiten wie contact met de leerling opneemt en hoe dit het beste kan gebeuren. U kunt ook de jeugdarts, -verpleegkundige van de GGD consulteren over een plan van aanpak.
Het behandelen van jongeren die een verhoogd suïciderisico hebben is een taak van professionele hulpverleners uit de geestelijke gezondheidszorg. Het kan een zeer zware emotionele belasting voor een docent zijn om een suïcidale jongere te begeleiden. Sommige jongeren trachten hun docent met zijn plannen te manipuleren. Misschien weet de docent hierop geen antwoord. Het gevaar kan ontstaan dat de docent het contact met de leerling opgeeft, waarmee deze misschien zijn laatste "levenslijn" ziet verdwijnen. Wanneer de jongere weigert naar een professionele instantie te gaan zoek dan iemand binnen de geestelijke gezondheidszorg die de verantwoordelijkheid mee kan dragen en kan adviseren over de begeleiding van de suïcidale jongere.
Nog enkele algemene adviezen.
Per situatie moet bekeken worden hoe en wanneer de ouders ingeschakeld moeten worden, de jongere gaat in ieder geval voor.

Tijdens een periode waarin sprake is van een suïciderisico is het goed om structuur te bieden, waarbij actief in de problemen die direct samenhangen met de dreigende poging, wordt ingegrepen. Dit kan onder meer het volgende inhouden:

  • tracht bij een problematische gezinssituatie (zoals incest of mishandeling), via bijvoorbeeld de jeugdarts of -verpleegkundige, bureau vertrouwensarts, huisarts, de leerling (tijdelijk) uit het gezin te verwijderen;
  • tracht bij een ernstig ontwrichte gezinssituatie de ouders te overtuigen dat hulp gezocht moet worden;
  • tracht zoveel mogelijk sociale relaties met familieleden en vrienden te herstellen,;
  • mobiliseer vertrouwenspersonen van de leerling;
  • regel in samenwerking met anderen een 24 uurs-bereikbaarheid;
  • maak voor elke dag een afspraak met de leerling;
  • probeer eventueel aanwezige middelen om de poging uit te voeren, in overleg met de jongere uit zijn omgeving te verwijderen.

Mocht de suïcidale crisis na verloop van tijd zijn afgewend, probeer dan alsnog de jongere ervan te overtuigen van het nut van een verwijzing naar professionele hulpverlening. Immers, het oplossen van een moeilijke situatie met en voor de adolescent garandeert niet dat daarmee ook bepaalde persoonskenmerken, die de kans op suïcidaal gedrag verhogen, zijn veranderd.

Wat kan de school doen?
De school is naast het gezin de plaats waar zeer veel jongeren een groot deel van hun dag doorbrengen en waar een belangrijk stuk van hun ontwikkeling en vorming plaatsvindt. De school heeft daardoor de mogelijkheid om problemen en probleemgedragingen van jongeren te signaleren en deze leerlingen zonodig door te verwijzen naar instellingen van geestelijke gezondheidszorg.
Om deze signaalfuncties adequaat te kunnen uitvoeren moet binnen school aan een aantal (minimale) voorwaarden worden voldaan. De school moet kunnen beschikken over docenten met de nodige kennis en vaardigheden op dit gebied. Binnen het takenpakket moet voldoende ruimte worden gereserveerd om deze functie naar behoren te kunnen uitoefenen. Daarnaast moet er een vertrek beschikbaar zijn waar persoonlijke gesprekken gevoerd kunnen worden.
Het schoolklimaat heeft een grote invloed op het gedrag van jongeren. Zowel het gedrag als de prestaties van leerlingen worden duidelijk positief beïnvloed door sterke cohesie, goede gebouwen, een duidelijk systeem van belonen en prijzen, betrokkenheid van de docenten, duidelijk leiderschap gedeeld door andere docenten en goed groepsmanagement in de klas. Een goed schoolklimaat kan bovendien compensatie bieden voor negatieve gezinsomstandigheden.
Een structureel consultatiecontact met een hulpverlener van de JGZ kan voor een school een belangrijke ondersteuning zijn bij de begeleiding van leerlingen met psychische problemen. Zij kunnen zo nodig verwijzen naar de juiste instantie.

Na een poging terug naar school
Wanneer de school ervan op de hoogte is dat een leerling een niet-dodelijke suïcidepoging heeft ondernomen, is het van belang dat de klassedocent of mentor voordat de jongere terugkeert naar school, contact met hem opneemt. Probeer dit te doen in of na overleg met de opvoeders.
Een dergelijke benadering heeft verschillende functies:

  • door openlijk en zonder veroordeling met de leerling over de suïcidepoging te praten, probeert u te voorkomen dat de jongere (opnieuw) in een isolement komt;
  • wanneer blijkt dat de poging iets te maken heeft met slechte schoolprestaties of moeilijk verlopende contacten met medeleerlingen en/of docenten, kan gezamenlijk gezocht worden naar mogelijkheden om verbetering in de situatie te brengen;
  • wanneer een leerling laat merken dat hij het moeilijk vindt weer terug naar school te gaan, kunt u samen met hem nagaan hoe dit het beste kan gebeuren.;
  • in overleg met de jongere kunt u afspreken hoe en waarover de klasgenoten geïnformeerd worden.

Is de klas niet op de hoogte, dan is het raadzaam de klas niet in te lichten, tenzij de leerling om goede redenen dit anders wenst. U wilt hiermee voorkomen dat de leerling (opnieuw) in een uitzonderingspositie terecht komt. Is de klas wel op de hoogte, of circuleren er geruchten, dan is het goed openlijk en op een zakelijke wijze de klas over suïcidaal gedrag te informeren, waarbij tevens ruimte wordt gecreëerd voor het uiten van emoties. De docent weet wat er onder de leerlingen leeft en kan zo nodig ingrijpen. Vooroordelen over suïcidaal gedrag kunnen zo worden gecorrigeerd. Ook biedt een klassegesprek de mogelijkheid om aan de leerlingen uit te leggen waarom het van belang is de personen die een poging hebben ondernomen niet te isoleren of te ontwijken. Afhankelijk van zijn keuze en de betreffende situatie kan de betrokken leerling bij het gesprek aanwezig zijn. Een en ander zal veel van de inventiviteit en creativiteit van de docent vragen, omdat met bovenstaande opmerkingen geen pasklare antwoorden voor elke situatie gegeven zijn.

Na de dodelijke poging
Het bericht dat een leerling door middel van zelfdoding om het leven is gekomen kan zowel bij leraren als leerlingen aanleiding geven tot heftige emoties. Diepe verslagenheid, ongeloof, verdriet en verwarring, woede, schaamte en schuld kunnen tot het brede scala van reacties behoren.
Veelal zal het openlijk, direct en gezamenlijk uiten van deze emoties een eerste stap op weg zijn naar de verwerking van het gebeurde. Geen les geven, maar samen praten over hetgeen de suïcide van de betreffende leerling voor een ieder betekent. Probeert men echter om welke reden dan ook het gebeurde in de doofpot te stoppen en circuleren er wel geruchten, dan is de kans groot dat er een ongezonde sfeer onder de leerlingen gaat ontstaan waarin angst, onzekerheid en wantrouwen kunnen optreden. Ook kan het zijn dat bepaalde groepen leerlingen suïcide gaan romantiseren of zich trachten te identificeren met de suïcidepoger, hetgeen hoe dan ook voorkomen moet worden.
Geef inhoudelijk informatie over suïcidaal gedrag aan de klasgenoten en zo nodig ook aan andere klassen. Directe opvang en begeleiding van leerlingen moet door de school zelf verzorgd worden, door de eigen vertrouwde klassedocent, mentor, leerlingbegeleider, conrector of anderen, afhankelijk van de bestaande structuren. Zorg dat leerlingen die daar behoefte aan hebben, ook een persoonlijk gesprek kunnen krijgen met een leerlingbegeleider of iemand uit de professionele hulpverlening.
Met de opvoeders moet besproken worden wat bekend mag worden gemaakt over de doodsoorzaak. De wens van de opvoeders moet hierin gerespecteerd worden.
Ook moet duidelijk zijn of opvoeders het op prijs stellen dat docenten en/of leerlingen de crematie of begrafenis bijwonen. Houdt rekening met de culturele achtergrond en de godsdienstige overtuiging van dit gezin.
Het is niet nodig veel anders te reageren dan bij overlijden door bijvoorbeeld een ongeval. Een eventueel in zo'n geval gebruikelijke rouwdienst of herdenkingsbijeenkomst kan nu ook heel gepast zijn en ook gewenst als afscheidsritueel.
Eerst moet er rouw zijn, het verdriet om dit verlies. Daarna komt pas de aard van het overlijden en de problemen die ertoe hebben geleid.
Wees in de weken en maanden na de suïcide alert op de vriendengroep, maar houdt ook contact met mogelijke "vijanden" van de overleden leerling. Beide groepen kunnen in hevige mate gaan piekeren over het feit of zij (mede) verantwoordelijk zijn voor de suïcide, of deze hadden moeten voorkomen. Met name die ene speciale vriend of vriendin, die onder geheimhouding van de plannen op de hoogte was gesteld, heeft extra zorg nodig.
Als de emoties rond de suïcide na enige tijd zijn geluwd, is het aan te bevelen om na bijvoorbeeld 3 à 6 maanden nog eens op het onderwerp terug te komen. Op deze wijze kan het besef groeien dat suïcide-pogingen en suïcides geen eenmalige incidenten zijn die zo gauw mogelijk vergeten moeten worden.

15.3. EEN KIND MET KANKER

Wat is het?
Bij kanker is er sprake van een op hol geslagen celdeling. Daardoor ontstaat een goed- of kwaadaardig gezwel: een tumor. Een goedaardig gezwel wordt vaak omgeven door een kapsel. Het gezwel kan heel groot worden of op een plaats zitten waar het door druk de gezonde weefsels beschadigt. Meestal worden goedaardige tumoren door middel van een operatie verwijderd. Bij kwaadaardige (maligne) gezwellen ontstaan celdelingen die niet meer door het lichaam kunnen worden gecontroleerd. De tumor kan in het omliggende weefsel binnendringen en daar grote schade aanrichten. Bovendien kunnen de cellen van zo'n gezwel zich door het hele lichaam verspreiden. Daardoor kunnen op andere plaatsen weer nieuwe tumoren ontstaan. Dergelijke tumoren heten uitzaaiingen of metastasen. Het uitzaaiingsproces kan vrij snel gaan, maar ook heel langzaam.
Elk jaar wordt in Nederland bij 400 kinderen tussen 0 en 18 jaar kanker vastgesteld. Veel voorkomende vormen van kanker bij kinderen zijn leukemie (32%), lymfeklierkanker (b.v. ziekte van Hodgkin), botkanker en nierkanker (Wilms' tumor). De klachten, de behandelingsmethoden en de kans op genezing verschillen per soort kanker en patiënt. De basis van de behandeling van kwaadaardige tumoren bij kinderen bestaat uit drie methoden: chirurgie, radiotherapie (bestraling) en chemotherapie (behandeling met medicijnen, de zgn. cytostatica). Deze drie methoden worden in verschillende combinaties bij de diverse tumoren toegepast.
De laatste jaren nemen -met name voor kinderen- de geneeskansen op kanker snel toe. Ongeveer 70 % van alle kinderen met leukemie overleeft de ziekte. Hoewel de levensverwachting duidelijk is toegenomen, is er nog steeds een aantal kinderen dat aan deze ziekte overlijdt. De moeilijkheid is dat van te voren niet is in te schatten of het kind tot de groep behoort die de ziekte overleeft of tot de groep die de ziekte in een later stadium terugkrijgt en alsnog kan overlijden. Dat betekent dat ondanks de verbetering in behandeling er jarenlang grote onzekerheid kan blijven bestaan, ook na een succesvolle behandeling.
De ziekte en behandeling veroorzaken niet alleen problemen die de jongere in het dagelijks leven kunnen beperken, zij gaan ook gepaard met zeer intense en diepe gevoelens en ervaringen. Onzekerheid, angst, twijfel, wanhoop en hoop wisselen elkaar af.

Hoe krijg je het?
Van kanker is veel nog niet bekend. Zeker is wel dat kanker niet besmettelijk is. Bij jeugdkanker speelt erfelijkheid meestal geen rol.

Het belang van school voor een jongere met kanker
In het leven van een jongere neemt de school een belangrijke plaats in en dat geldt voor zieke wellicht nog wel meer dan voor gezonde jongeren. School maakt immers deel uit van het oude vertrouwde leven. School geeft de jongere houvast en afleiding. Bovendien staat op school de ziekte van de leerling niet op de voorgrond en blijven de contacten met leeftijdgenoten in stand. Deze contacten komen vaak onder druk te staan door het vele verzuim van de leerling en de verminderde (sociale) activiteiten. Daarnaast wordt met onderwijs indirect een hoopvol toekomstbeeld geschapen. Een jongere waaraan geen (school)eisen meer worden gesteld kan zich 'opgegeven' voelen. Met het behalen van goede schoolresultaten kan de leerling ook weer zelfvertrouwen herwinnen, wanneer het zelfvertrouwen door de ziekte of behandeling is geschaad. Meestal wil een zieke leerling gewoon meedoen met de klas, dat betekent zoveel mogelijk het reguliere lesprogramma volgen en niet alleen de 'leuke' lessen. Uiteraard zullen aanpassingen en extra begrip nodig zijn, maar geen enkele leerling vindt het leuk een uitzondering te zijn.
De school kan dus een wezenlijke bijdrage leveren aan de kwaliteit van het leven van de zieke leerling.

Wat kunt u als docent doen?
Uw taak ligt vooral in de omgang met de leerling, zijn klasgenoten en opvoeders. Daarin zijn verschillende situaties te onderscheiden, afhankelijk van de fase van de ontwikkeling van de ziekte.

  1. Rondom het vermoeden en de eerste onderzoeken
    Vaak zal aanvankelijk sprake zijn van een vermoeden dat een leerling kanker heeft. Nader onderzoek moet uitkomst bieden. Soms trekken mensen alleen al op grond van de opname in een bepaald ziekenhuis of de onderzoeken die iemand krijgt, de conclusie dat het wel kanker zal zijn. Zo'n gerucht gaat vaak snel rond. Met name voor de opvoeders kan hierdoor een onaangename situatie ontstaan. Vertel de klasgenoten daarom dat de diagnose kanker pas met zekerheid kan worden gesteld na onderzoek van cellen en weefsel. Wijs erop dat niemand gebaat is bij voorbarige conclusies. De onzekerheid, de opname in het ziekenhuis en de onderzoeken vormen telkens weer een grote emotionele belasting voor de jongere, de opvoeders en vaak ook voor de eventuele andere kinderen in het gezin. Zij hebben veel tijd nodig om alles te verwerken.
    Vang de klasgenoten goed op als er zekerheid is.
  2. Tijdens de behandeling
    Na de eerste ziekenhuisopname waarin de diagnose gesteld is en begonnen wordt met de behandeling, volgt vaak een periode waarin het kind poliklinisch wordt behandeld. De behandelingsfase is zeer intensief en langdurig voor alle betrokkenen. Meestal wordt de jongere volgens een vaststaand therapieschema behandeld. Tijdens de behandelingsfase vinden regelmatig controles plaats om na te gaan of de ziekte wegblijft.
    In de praktijk houdt dit in dat de jongere regelmatig naar het ziekenhuis gaat voor controle en behandeling maar slechts af en toe wordt opgenomen voor chemotherapie.
    In principe kan de leerling weer naar zijn eigen school mits het voldoende weerstand heeft opgebouwd.
    Onderhoud het contact met de opvoeders en het kind. Ziekenhuisbezoek is soms niet op elk moment mogelijk of wenselijk. Overleg uw bezoekplannen met de opvoeders. Realiseer u overigens de intense en sterk wisselende emoties die zich zowel bij de opvoeders als bij de jongere kunnen voordoen.
    Vertel de klasgenoten, in overleg met de opvoeders, dat hun klasgenoot ziek is. Geef informatie over de ziekte en over de gevolgen. Informeer de klasgenoten regelmatig over de zieke leerling. Vertel of hij voor- of achteruit gaat. Vertel niet meer dan de zieke leerling zelf ook weet.
    Stel de klas voor om contact te houden en bespreek op welke manier dit kan gebeuren. Bijvoorbeeld door:
  • een klassedagboek bij te houden;
  • door de leerling een ringband te geven waar de klasgenoten verhaaltjes, gedichten, kaarten en tekeningen voor verzamelen. De zieke leerling kan ook post mee terug geven;
  • cassettebandjes, foto's of video-opnamen uit te wisselen van de klasse-situatie en de thuis- of ziekenhuissituatie. Door het visuele materiaal kunnen de leerlingen al gewend raken aan een veranderend uiterlijk bij hun klasgenoot.
  • post van school te sturen, zoals de schoolkrant.

Als de zieke leerling het op prijs stelt dat klasgenoten hem bezoeken en de ziekenhuisregels laten dit toe, dan moet u de klasgenoten hierop voorbereiden. Informeer naar de conditie en uiterlijke veranderingen, zoals bijvoorbeeld kaalheid, vermagering of een opgezwollen gezicht. Vertel de leerlingen of laat hen iets zien over medische apparatuur, zoals een infuus of zuurstoftoevoer. Het bezoek verloopt soepeler als klasgenoten weten wat zij kunnen verwachten.
Maak zo mogelijk in overleg met de opvoeders een bezoekschema.
Ook de opvoeders willen meestal informatie blijven ontvangen. De informatie die normaal via de leerlingen meegegeven wordt, kan opgestuurd worden of persoonlijk afgegeven. Het is voor de opvoeders prettig te ervaren dat de school interesse toont voor hun kind. Meestal wordt vanuit de ziekenhuisschool, als die er is, getracht het onderwijs d.m.v. een aangepast programma door te laten gaan. Overleg en afstemming tussen ziekenhuisschool en de "thuisschool' is gewenst.

Bij terugkeer uit het ziekenhuis
Een jongere die ontslagen is uit het ziekenhuis kan of mag soms nog niet naar school of mag aanvankelijk slechts enkele lesuren aanwezig zijn. Een leerling die nog niet naar school kan, hoeft lang niet altijd binnen te blijven. U doet er goed aan dit uit te leggen aan de medeleerlingen. Zo kunt u voorkomen dat anderen, die de betreffende leerling buiten zien, denken dat de jongere spijbelt.
Een jongere op het voortgezet onderwijs loopt makkelijk een leerachterstand op, die niet in hetzelfde leerjaar te compenseren is. De verscheidenheid aan docenten en leerstof is een complicerende factor. In veel gevallen zal de leerling het schooljaar over moeten doen. Soms wordt een oplossing gevonden door een beperkt lespakket aan te bieden, waarbij bijv. alleen lessen in de examenvakken worden gevolgd.
Soms wordt schoolbezoek belemmerd doordat een leerling nog niet in staat is om naar school te gaan of door factoren als onvoldoende vervoersmogelijkheden, ongunstige lesroosters of onvoldoende materiële voorzieningen. De meeste praktische problemen kan school zelf oplossen, bijvoorbeeld door een lesrooster aan te passen. Belangrijk is dat er een vorm van onderwijs georganiseerd wordt. Voor deze problemen kunnen in goed overleg tussen de gemeente afdeling Onderwijs, de school en de behandelend arts oplossingen gevonden worden.

Terug naar school
Zowel voor de jongere als voor school brengt de nieuwe situatie een aantal onzekerheden met zich mee.
Voor de jongere is de terugkomst in een grote scholengemeenschap vaak moeilijk. Hij neemt zonder dat te willen een uitzonderingspositie in omdat hij ziek is. Veel medeleerlingen kent hij niet, terwijl zij wel weten wie hij is en wat hem mankeert. Jongeren zijn zeer gevoelig voor de beoordeling van hun uiterlijk door leeftijdgenoten. Door de ziekte of de behandeling kan het uiterlijk van de leerling veranderen (kaalheid, littekens, een dik opgeblazen lichaam door bijvoorbeeld medicijnen, een amputatie, een voedingssonde, verlammingen).
Daarbij komt dat de jongere zich door zijn ervaringen met zijn ziekte emotioneel vaak met andere dingen bezighoudt dan zijn leeftijdgenoten. De aansluiting in de klas zal dan ook niet altijd meevallen.
De drempel om naar school te gaan kan aanzienlijk verlaagd worden wanneer er tijdens de periode in het ziekenhuis contacten vanuit school zijn onderhouden en de school een actieve, uitnodigende opstelling heeft om de leerling weer in haar midden te ontvangen.
Ook docenten kunnen opzien tegen de terugkeer van een leerling met kanker in de klas. Een docent die over onvoldoende informatie beschikt over de toestand van de desbetreffende leerling, sluit deze soms onterecht uit van bepaalde activiteiten. Uit angst voor de ziekte of omdat medeleerlingen en volwassenen niet goed weten wat te zeggen, bestaat soms de neiging de leerling te mijden. Dit alles tezamen maakt het noodzakelijk docenten en klasgenoten goed voor te bereiden voordat de leerling weer op school komt.
Toch komen pesterijen en scheldpartijen met als thema's 'kanker' en 'doodgaan' regelmatig voor, vooral bij jongeren die voordat ze ziek werden al een buitenbeentje waren. Schoolpersoneel moet alert zijn op scheldpartijen die vaak net buiten gehoorsafstand plaatsvinden. Een klassikaal pestproject dat niet exclusief op de zieke, gepeste leerling betrekking heeft, kan dan uitkomst bieden.
De leerling kan op school niet goed begeleid worden zonder de medewerking van de opvoeders. Zij zijn een bron van informatie over de medische aspecten van de ziekte en de bijwerkingen van de behandelingen. Zij kunnen instructies geven over wat mag en niet mag en hoe te handelen als er op school iets met de leerling gebeurt. Vaak weten ze ook hoe u het beste met de leerling om kan gaan.

Als de jongere weer terug op school is, is het belangrijk te letten op:

  • leerproblemen door bijvoorbeeld geheugenstoornissen of concentratiemoeilijkheden;
  • problemen bij het schrijven en bewegen;
  • vermoeidheid;
  • het ontgroeien van medeleerlingen in emotioneel opzicht;
  • infectieziekten, omdat de leerling hier extra vatbaar voor is;
  • de normale hygiënische maatregelen.

Broers en zussen
Vanzelfsprekend moet met de eventuele broers of zussen rekening gehouden worden. Ook voor hen is het leven met de ziekte van hun broer of zus ingrijpend veranderd en dat kan gevolgen hebben voor hun functioneren op school en hun schoolprestaties.
Vertrouwen is het sleutelwoord bij jongeren. Openheid, eerlijkheid en basisvertrouwen zijn altijd van het allergrootste belang. Juist bij adolescenten kan de geringste twijfel aan eerlijkheid van ouders, artsen, leraren en mentoren een verregaande invloed hebben op de wijze waarop zij zich voelen op school of in relaties met anderen.

15.4 EEN ZIEKE OPVOEDER

Wat betekent het voor een jongere?
Als een van de opvoeders langdurig ziek is, verandert er vaak het een en ander in de gezinssituatie. Het betekent een grote belasting voor het gezin, of de zieke opvoeder nu wel of niet in het ziekenhuis opgenomen moet worden. Niet alleen de zieke opvoeder, maar ook de gezonde opvoeder en de omgeving veranderen. Er is minder tijd voor elkaar, men is dikwijls moe en verdrietig. De zorg voor de kinderen in zo'n periode blijkt voor veel opvoeders moeilijk te zijn. Een confrontatie met een langdurig zieke kan gezinsleden van elkaar doen vervreemden of juist dichter bij elkaar brengen. De prognose van de ziekte van de opvoeder bepaalt ook voor een belangrijk deel de emoties van de gezinsleden.

Waar moet u als docent op letten?
Wanneer een van de opvoeders ernstig ziek blijkt te zijn uiten jongeren zich, net als volwassenen, op verschillende manieren. Zij kunnen verdrietig, boos, opstandig, angstig zijn, zich terugtrekken, agressief worden of zich opeens heel anders gaan gedragen. De emoties kunnen zich uiten in problemen op school, riskant gedrag of stelen. Soms krijgen jongeren lichamelijke reacties, zoals hoofd- of buikpijn.

Wat kunt u als docent doen?

  • Probeer de jongere te stimuleren om over zijn gevoelens te praten en stel hem gerust. De jongere heeft in deze tijd een 'praatpaal' nodig. Als de jongere er om vraagt, geef dan zo mogelijk uitleg over de ziekte van de opvoeder.
  • Probeer het gevoel van hulpeloosheid te verminderen door samen met de jongere te bedenken wat hij kan doen, bijvoorbeeld de zieke gezelschap houden, een verrassing voor de zieke te bedenken of huishoudelijke taken overnemen van de gezonde opvoeder zoals boodschappen doen of het spelen met jongere kinderen in het gezin.
  • Een jongere kan bang zijn om de ziekte zelf te krijgen. Een bezoek van de jongere aan de jeugd- of huisarts is dan aan te raden.

Een ouder met ernstig psychische problemen

Wat betekent het voor een jongere?
Een jongere kan ook opgroeien in een gezin met een ouder met ernstige psychische problemen. Dit is niet gemakkelijk. Binnen het gezin is er onrust en instabiliteit doordat het gedrag van de ouder onvoorspelbaar en bedreigend kan zijn: men weet immers nooit wanneer een van de ouders weer 'raar' gaat doen. Een ouder kan, zowel letterlijk als figuurlijk (emotioneel) afwezig zijn. De jongere kan verwaarloosd worden. Vaak raakt het gezin geïsoleerd van de omgeving (zeker als er sprake is van een chronische situatie).
Bij een opname van de ouder kan de jongere verward raken in zijn gevoelens doordat hij zich bijvoorbeeld schuldig voelt aan de opname, maar tegelijkertijd ook opgelucht is, vanwege de rust in huis. De eigen problemen van de jongere worden vaak ondergeschoven omdat vader of moeder het al zo moeilijk heeft. Veel jongeren van een ouder met psychiatrische problemen zijn bang om zelf als gek te worden gezien door vrienden. Ze praten dan ook zelden met andere jongeren over hun thuissituatie, omdat ze zich schamen of bang zijn om afgewezen te worden. Vrienden worden bijna nooit mee naar huis genomen. Ook ontbreekt het, zeker voor het kind dat de zorgende rol op zich neemt, nogal eens aan tijd voor vrijetijdsbesteding of voor het maken van huiswerk.

Waar moet u als docent op letten?

  • Conflicten met de ouders.
  • Problemen op school.
  • Rebellerend of ander afwijkend gedrag.
  • Sociaal isolement.

Wat kunt u als docent doen?

  • Probeer de jongere te stimuleren om over zijn gevoelens te praten en stel hem gerust. De jongere heeft in deze tijd een 'praatpaal' nodig. Als de jongere erom vraagt, geef dan zo mogelijk uitleg over de ziekte van de opvoeder.
  • Probeer het gevoel van hulpeloosheid te verminderen door samen met de jongere te bedenken wat er aan gedaan kan worden.
  • Probeer de sociale contacten met andere jongeren te bevorderen.
  • Probeer het zelfvertrouwen te stimuleren.
  • Een jongere kan bang zijn om de ziekte zelf te krijgen. Een bezoek van de jongere aan de jeugd- of huisarts is dan aan te raden. Angsten en schuldgevoelens kunnen daardoor getemperd worden.
  • Breng de (andere) ouder (in overleg met de jongere) op de hoogte van de zorg die u over de jongere heeft. Iedere ouder wil dat het goed gaat met zijn kinderen. Problemen worden daarom wel eens ontkend. Bij deze ouder moet u rekening houden met meer weerstand dan gewoonlijk. Veel ouders met ernstige psychische problemen voelen zich toch al schuldig tegenover de kinderen en daarnaast bestaat er vaak een angst om de kinderen kwijt te raken.