|
19.1
Seksuele ontwikkeling
19.2 Seksuele voorlichting
19.3 Seksuele vorming
19.4 Seksueel misbruik
19.5 Jong zijn en zwanger worden
19.1. SEKSUELE ONTWIKKELING
Vanaf ongeveer zes
jaar weten kinderen dat ze een jongen of een meisje zijn en dat daar niks
meer aan te veranderen is. Meisjes zullen niet langer fantaseren over
'later als ik een jongen ben' en jongens zal je op deze leeftijd niet
meer horen zeggen dat ze later net zo willen worden als mama.
Het is een rustige tijd. Zo rond een jaar of zeven, acht gaan kinderen
steeds meer giebelen, ze beginnen zich te realiseren dat seksualiteit
ook te maken heeft met spanning en opwinding.
Met een jaar of acht zullen verjaardagen meestal jongenspartijtjes of
meisjespartijtjes zijn. Ze hebben het zo druk met de eigen identificatie
als jongen of meisje dat er geen tijd overblijft voor de andere sekse.
Er ontstaan nu duidelijke verschillen in lichamelijke kracht, die met
name de sterksten niet onder stoelen of banken willen steken.
Zo rond een jaar of tien begint de belangstelling voor het andere geslacht
weer terug te komen. Daar heeft vooral het veranderen van het eigen lichaam
mee te maken. Jongens en meisjes gaan er nu anders uitzien en wekken daarmee
elkaars interesse. Ze dagen uit, doen stoer en geven via briefjes of andere
boodschappers heel omslachtig aan elkaar door dat ze vanaf nu 'op elkaar
zijn'.
19.1.1 Homo-, bi-,
trans- en heteroseksualiteit
Wat is normaal?
Normaal is wat bijna iedereen normaal vindt.
Wat vindt bijna iedereen normaal?
Dat je als meisje verliefd wordt op een jongen.
Dat je als jongen verliefd wordt op een meisje.
Maar en zijn meer dingen ook normaal.
Uit onderzoek 'Jeugd en Seks' blijkt dat ongeveer 2% van de jongens en
1% van de meisjes wel eens met iemand van het eigen geslacht heeft gevrijd.
Ook blijkt dat een groot aantal leerlingen homoseksuele gevoelens heeft:
8% van de jongens en 15% van de meisjes zegt wel eens seksuele fantasieën
te hebben over iemand van dezelfde sekse. Ongeveer 1,5% van de scholieren
noemt zich vooral of uitsluitend homoseksueel. Voor biseksualiteit is
dit percentage ongeveer 2%. In principe is homoseksualiteit vergelijkbaar
met linkshandigheid: het is een kwestie van aanleg, komt voor bij een
minderheid en kan niet worden afgeleerd
Voor sommige jongeren kunnen homoseksuele gevoelens onaanvaardbaar zijn
en zij onderdrukken deze gevoelens. Ze doen alsof ze heteroseksueel zijn.
Het duurt gemiddeld twee jaar voor homoseksuele jongens tot een vorm van
zelfbenoeming komen. Voor lesbische meisjes is die periode vaak nog langer.
De meesten gaan door een periode van verwarring, herkenning en ontkenning
voor zij tot een persoonlijke acceptatie komen.
Jongeren die uiteindelijk een homoseksuele identiteit ontwikkelen, doen
dit vaak pas na een periode van seksuele contacten met de andere sekse.
Soms besluiten jongeren er voor uit te komen dat ze homo of lesbisch zijn.
Dit wordt ook wel 'coming out' genoemd.
Homoseksueel of
lesbisch zijn
Hoe weet men of iemand homoseksueel wordt? Men wordt niet homoseksueel,
men hèèft homoseksuele gevoelens. Deze gevoelens kunnen
de heteroseksuele gevoelens overheersen. Wanneer is iemand homoseksueel
of lesbisch? Als men zich zo noemt, wat met de homoseksuele gevoelens
doet, meer dan 50% van de contacten homoseksueel zijn? In de naoorlogse
Nederlandse samenleving is het benoemen van de seksuele voorkeur van belang
geworden voor de maatschappelijke identiteit van een persoon.
Er moet aandacht zijn voor de diversiteit in leefstijlen. Verder moet
worden gestreefd naar respect voor de eigen leefstijlkeuzen van jongeren,
en voor de keuzen van anderen, ook als die van de eigen keuze afwijken.
Duidelijk moet worden dat men niet de eigen keuzevrijheid vergroot door
die van anderen te beperken, maar dat men dat doet juist door de keuzen
van anderen te respecteren en te ondersteunen.
Wat kunt u als
docent doen?
Aan homoseksualiteit denken de meesten pas als iemand voor 'flikker' wordt
uitgescholden; als het over aids gaat of als ze ergens lezen dat er jongens
en meisjes zijn die al op hun twaalfde jaar zeker weten dat ze homoseksuele
gevoelens hebben. Als er zo'n concrete aanleiding is, grijp die dan in
ieder geval aan om dit onderwerp te bespreken.
Het is belangrijk dat de docent zich verdiept in de leefstijl van homoseksuelen
en de vooroordelen die er leven rond homoseksualiteit en zich daar een
genuanceerde mening over vormt. Dit betekent ook dat de docent eigen normen
en waarden herkent en bereid is om deze desgewenst ter discussie te stellen.
Het uitkomen voor homoseksualiteit door leerlingen en docenten vereist
een veilige sfeer op school. De docent heeft de verantwoordelijkheid om
pesterijen e.d. te stoppen en kan voor leerlingen met homoseksuele gevoelens
een vertrouwensfiguur zijn. Het schoolmanagement kan in zijn beleid over
de omgang met elkaar en met regels over discriminatie de visie van de
school expliciteren en een veilige sfeer bevorderen. De bege-leiding van
leerlingen met problemen op dit gebied vereist een specifieke deskundigheid
van mentoren en leerlingenbegeleiders.
De gelijkwaardigheid van homo- en heteroseksualiteit kan ook tot uiting
komen in bijvoorbeeld het bestand van de schoolbibliotheek en in artikelen
in de schoolkrant.
Transseksualiteit
Een transseksueel is iemand die ervan overtuigd is gevangen te zitten
in het lichaam van de andere sekse. Zo iemand is bijvoorbeeld uiterlijk
een man maar voelt zich een vrouw, of andersom. Over het algemeen koestert
een transseksueel maar één wens: geopereerd te worden en
het lichaam te krijgen dat wel bij hem of haar past.
Transseksualiteit ontstaat naar alle waarschijnlijkheid al heel jong.
De meeste transseksuelen kunnen zich herinneren dat ze al vanaf hun derde
of vijfde jaar 'zeker wisten' tot het andere geslacht te behoren. In de
puberteit wordt dit gevoel steeds heviger. Zo tussen de 12 en 16 jaar,
als de seksualiteit zich gaat manifesteren, groeit bij de meeste transseksuelen
een intense afkeer van het eigen lichaam. Het kan echter ook voorkomen
dat iemand pas op latere leeftijd ontdekt dat hij of zij transseksueel
is.
Transseksualiteit moet niet verward worden met homoseksualiteit of travestie.
Wel kan aan de transseksualiteit een periode van travestie voorafgaan
of kan een transseksueel bijvoorbeeld later, na een operatie, homoseksueel
worden. Transseksualiteit komt over de hele wereld voor. Ongeveer 4 op
de 100.000 mensen zijn transseksueel. Daarbij komt het meer voor dat mannen
zich vrouw voelen dan vrouwen zich een man.
Wat kunt u als
docent doen?
Zie rol docent homoseksualiteit.
Daarnaast verlenen verscheidene organisaties hulp aan transseksuelen.
Het centrum voor Psychologische en Seksuologische Hulpverlening geeft
psychotherapeutische hulp aan mensen en echtparen waar men te maken heeft
met transseksualiteit en travestie.
Landelijke kontaktgroep T en T. is een vereniging van en voor alle betrokkenen
en belangstellenden op het gebied van travestie tot transseksualiteit,
oftewel van gender-dysforie. Zij probeert de emancipatie van deze mensen
in de maatschappij te bevorderen.
19.2 SEKSUELE VOORLICHTING
Seksuele opvoeding
tussen de bedrijven door is het meest ideaal. Niet van die nerveus geplande
bijeenkomsten waar geen van de partijen zich thuis voelt. Meestal omdat
opvoeders denken dat ze iets moeilijks moeten gaan vertellen. Jongeren
hebben dat meteen in de gaten. Ze voelen zich opgelaten. En uit zichzelf
vragen stellen of reageren als pa, ma of de docent iets vertelt, is er
dan ook niet bij. Hoe eerder dit gesprek is afgelopen, hoe beter.
Belangstelling:
Veel kinderen kunnen zich in de puberteit buitengewoon onzeker gaan voelen
als ze een detail niet helemaal begrijpen.
Makkelijk te vinden voorlichtingsboeken in de schoolbibliotheek kunnen
een hulpmiddel zijn om de informatie nog eens op te zoeken. Zorg ook voor
voldoende informatie over voorbehoedmiddelen.
Risicogedrag jongeren
Jongeren verschillen in de manier waarop zij met seksualiteit bezig zijn.
Voor de een speelt het nog niet zo, terwijl het voor de ander een grote
plaats inneemt. Tijdens de puberteit gaat seksualiteit steeds een grotere
rol spelen.
Jongeren lopen met hun seksuele gedrag vaak meer risico dan volwassenen
denken. Zeker als blijkt dat op 17-jarige leeftijd ongeveer de helft van
de jongeren ervaring heeft met geslachtsgemeenschap. Veel van deze jongeren
gebruiken daarbij niet altijd een condoom.
Jongeren bestempelen hun relatie vaak als vast en duurzaam. In werkelijkheid
zijn deze relaties vaak los en kortdurend en gaan jongeren vervolgens
een nieuwe relatie aan. Gemiddeld duurt een 'verkering' drie maanden.
Hierdoor behoren jongeren tot de groep mensen met wisselende seksuele
contacten.
Als jongens en meisjes vrijen, doen ze het meestal met mensen die tot
dezelfde kring behoren (b.v. wat betreft school, muziekvoorkeur, uitgaansgelegenheden.
Als diegenen met wie zij vrijen (ook) meer partners hebben gehad, dan
neemt de kans toe dat seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA's), waaronder
een besmetting met het aids-virus, zich in hun kring, hun netwerk verspreiden.
Daarnaast zijn er jongeren die intraveneus drugs spuiten en daarbij besmette
naalden gebruiken. Ook het aanbrengen van tatoeages gebeurt niet altijd
even steriel.
Jongeren moeten weten welke handelingen ten aanzien van HIV/ SOA's risicovol
zijn en welke niet. Hierbij is het van belang dat de risico's niet overdreven
worden; informatie die te veel angst oproept, wordt immers vaak terzijde
gelegd.
Omdat anale seks de meest risicovolle techniek is voor een besmetting
met HIV, is het belangrijk om hieraan expliciet
aandacht te schenken: zo'n 8% van de 16 a 17-jarigen heeft ervaring met
(v.n.l. heteroseksuele) anale seks.
Wat het voorkomen van besmetting betreft, is minimale kennis van de biologische
feiten noodzakelijk.
Kennis is ook noodzakelijk om op een respectvolle, niet veroordelende
manier met mensen die besmet zijn, om te gaan.
Angst en onwetendheid kunnen een respectvolle houding in de weg staan.
Seksueel Overdraagbare
Aandoeningen
Seksueel Overdraagbare Aandoeningen (SOA) zijn dié infectieziekten
die altijd of meestal door seksueel contact worden overgebracht. Er is
een groot aantal infectieziekten dat ook tijdens seksueel verkeer kan
worden overgebracht, zoals griep en verkoudheid, maar deze worden niet
tot SOA gerekend, omdat hun voornaamste verspreiding op andere manieren
plaatsvindt.
De term seksueel overdraagbare aandoeningen is ingevoerd toen bleek dat
meer ziekten dan alleen de traditionele geslachtsziekten via seksueel
verkeer worden overgebracht.
Voor de meeste SOA geldt dat er contact moet zijn geweest tussen de slijmvliezen
van de genitaliën, de mond of anus. Voor schaamluis en schurft is
huidcontact alleen voldoende.
Aids
Aids is de afkorting van Acquired Immune Deficiency Syndrome. Deze aandoening
wordt veroorzaakt door het Aids-virus, ook wel HIV genoemd. (HIV= Humaan
immunodificiëncy Virus), dat het afweersysteem van de mens ernstig
aantast.
Het afweersysteem houdt normaal gesproken infecties tegen door antistoffen
te maken. Bij de meeste virussen helpen antistoffen om het virus te overwinnen.
Dat is bij HIV niet het geval. De antistoffen (afweerstoffen) die het
lichaam maakt tegen het HIV-virus zijn niet sterk genoeg om het virus
totaal uit te schakelen en te vernietigen. Doordat het virus het afweersysteem
aantast, wordt het lichaam vatbaar voor allerlei aandoeningen. Bepaalde
infecties, bijvoorbeeld van de luchtwegen, het maagdarmkanaal en het centrale
zenuwstelsel krijgen dan de kans de kop op te steken. Ook kunnen er bepaalde
vormen van kanker ontstaan. Aids kan zich dus in verschillende ziekten
uiten. Uiteindelijk overlijdt een aids-patiënt aan de gevolgen hiervan.
Bij seksuele voorlichting gaat het niet alleen over biologische info,
ook moet er aandacht worden besteed aan leefstijlen, normen en waarden.
Er kunnen verschillen bestaan in de normen en waarden van docenten, leerlingen
en ouders. Het onderwerp SOA/aids dwingt tot erkenning van relatievormen
en leefstijlen die vanuit de innerlijke overtuiging van de docent en/of
opvattingen binnen de school niet altijd worden gedeeld. Voor een evenwichtige
benadering van leerlingen is het daarom goed dat de docent(e) zich bewust
is van eigen normen en waarden, ten aanzien van seksuele en relationele
vorming, wat de eigen ideeën en (voor)oordelen zijn t.a.v. dit thema,
waar de grenzen liggen.
Seropositief
HIV-seropositief betekent dat er antistoffen tegen het aids-virus in het
bloed zijn aangetroffen. Met een aids-test kan dit worden aangetoond.
Iemand die besmet is met het virus, merkt nog niets. Hij of zij is een
gezond mens die weet, of vaak niet weet dat het virus zich in zijn of
haar lichaam verstopt heeft.
In ieder geval meer dan de helft van de mensen die seropositief zijn,
krijgenaids. Wanneer de eerste ziekteverschijnselen zich openbaren, is
moeilijk te voorspellen. Dit kan variëren van enkele maanden tot
meer dan tien jaar. De gemiddelde incubatietijd is negen jaar (d.w.z.
de periode tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte).
Wie seropositief is, blijft dat voor altijd. Ook al is iemand die seropositief
is (nog) geen aids-patiënt, hij of zij kan wel een ander besmetten
met het virus.
De kans om besmet te worden met HIV is voor scholieren nog steeds klein.
Voor scholieren uit andere landen moet rekening worden gehouden met de
risicofactor van het land van herkomst. Het aantal jongeren met aids is
gering.
Het aantal jongeren met aids is geen goede indicatie voor het aantal jongeren
dat in werkelijkheid besmet is met HIV. Je kunt namelijk besmet zijn met
het aids-virus zonder het zelf te weten.
Bovendien kan het zijn dat jongeren die op bijvoorbeeld 25-jarige leeftijd
aids blijken te hebben, al voor hun twintigste besmet zijn geraakt.
De kans dat leerlingen een andere SOA dan aids oplopen, is veel groter
dan dat ze met het aids-virus besmet raken.
Wat kunt u als
docent doen?
Niet alle docenten zijn gewend of voelen zich in staat om voorlichting
over SOA/aids te geven. Het is geen alledaags onderwerp.
De docent hoeft niet op alle vragen over SOA's een antwoord te weten,
maar basiskennis over het onderwerp is onontbeerlijk. Een open houding,
een openhartige en eerlijke communicatie t.a.v. het thema seksualiteit
is het belangrijkste. Hierbij moet ruimte zijn voor de vragen, achtergronden,
leefstijlen, normen en waarden van alle leerlingen en van de docent.
De docent is de begeleider van het communicatieproces, door informatie
aan te bieden, maar vooral door leerlingen te stimuleren onderlinge ervaringen,
ideeën en meningen uit te wisselen. Dit vereist een veilige en open
atmosfeer.
Voor de leerling is het van belang te weten, dat wat er gezegd wordt,
in de klas blijft.
Verwijs leerlingen die vermoeden dat ze besmet zijn met SOA naar de GGD
of huisarts.
Wat kan de school
doen?
Plaats een condoomautomaat Zorg dat er voldoende literatuur in de bibliotheek
beschikbaar is.
19.3. SEKSUELE VORMING
Uit onderzoek blijkt
dat de leeftijd waarop jongeren seksueel actief worden een dalende tendens
vertoont.
De ontwikkeling in seksueel gedrag verloopt via een vast patroon. De opeenvolgende
vormen van vrijen zijn (afhankelijk van de leeftijd):
- tongzoenen;
- strelen onder
de kleren;
- samen naakt vrijen;
- geslachtsgemeenschap.
In een periode van
ongeveer 4 jaar vindt tussen de eerste zoen en de eerste geslachtsgemeenschap
een ontwikkeling plaats van relationele vaardigheden enerzijds en seksueel
gedrag anderzijds.
Er zijn duidelijke verschillen tussen leerlingen van verschillende schooltypen:
van de vmbo-leerlingen heeft de helft op 16 à 17-jarige leeftijd
seksuele geslachtsgemeenschap gehad, bij de vwo-leerlingen is dat op die
leeftijd bij 1 op de 5 het geval.
Ook zijn er duidelijk verschillen tussen autochtone en allochtone jongeren.
Meisjes met een islamitische achtergrond hebben veel minder seksuele ervaring
dan andere meisjes. Islamitische jongens zijn daarentegen juist meer ervaren
dan andere jongens.
Jongeren beginnen dus op jongere leeftijd met seksuele relaties dan voorheen.
Omdat ze tegelijkertijd later gaan samenwonen of trouwen, is de periode
waarin ze seksuele relaties kunnen aangaan zonder al te veel verplichtingen
langer geworden. De seksuele relaties van jongeren kenmerken zich door
"korte trouw": enerzijds hevige verliefdheid en betrokkenheid,
anderzijds vrijblijvendheid en een korte duur van relaties, die in het
begin vrij los zijn, maar met toenemende leeftijd steeds duurzamer worden.
Vrijwel alle jongeren keuren seks zonder enige emotionele aantrekking
("iets speciaal voor elkaar voelen") af.
Verliefdheid
Het gebeurt nogal eens dat jeugdige verliefdheden door volwassenen lacherig
van de hand worden gedaan. Dat is niet terecht. Ook voorkeuren die ze
nu voor een bepaald vriendje of vriendinnetje kunnen krijgen, moeten door
opvoeders serieus genomen worden. Hoewel kinderlijke verliefdheden misschien
met andere gevoelens gepaard gaan dan die van volwassenen, zijn er ook
een heleboel precies hetzelfde: verliefde kinderen willen alsmaar in de
buurt zijn van hun geliefde, dat geeft ze een prettig gevoel. Deze liefdesgeschiedenissen
met alles erop en eraan bieden een prima gelegenheid om met kinderen eens
te praten over de minder leuke gevoelens van verliefdheid: de boosheid,
de teleurstelling, het verdriet en de angst en de schaamte om toe te geven
dat je een blauwtje liep. Zeker omdat deze gevoelens een leven lang geldig
blijven kan een (seksuele) opvoeding eigenlijk niet zonder.
19.4. SEKSUEEL MISBRUIK
Ieder mens heeft in
zijn of haar leven liefde en aandacht nodig. Ieder mens wil het gevoel
hebben geaccepteerd te worden. Met andere woorden: ieder mens zoekt warmte.
Jongeren die seksueel misbruik ondergaan, kunnen dit niet bevatten. Er
is een persoon, die 'macht' over je uitoefent en die je dwingt om dingen
te doen, waar je (nog) niet aan toe bent of die buiten je wil om gebeuren.
Iets wat zo mooi had kunnen zijn, een ontdekkingstocht naar je eigen seksualiteit,
wordt ruw verstoord.
Vaak worden de nare gevoelens die na seksueel misbruik ontstaan weggestopt
en worden de gebeurtenissen weggeredeneerd door te denken: 'Het was mijn
eigen schuld' en 'Ik heb er aan meegedaan'.
De verwarring wordt nog groter, als er tegelijkertijd seksuele gevoelens
loskomen zoals: 'Ik raakte toch wel opgewonden'.
Natuurlijk krijgt de identiteitsontwikkeling van de jongere ernstig te
lijden onder deze ervaringen.
Er zijn verschillende
vormen waarin seksueel geweld tot uiting kan komen nl.:
Ongewenste intimiteiten
Ongewenste intimiteiten kunnen in een heleboel verschillende vormen en
situaties voorkomen. Het kan zijn dat de ongewenste intimiteit alleen
bestaat uit het maken van hinderlijke opmerkingen. Maar het kan ook zijn
dat men zich 'met de ogen uitgekleed' voelt of geraakt vindt op gevoelige
plaatsen.
Ook komen er weleens opdringerige seksuele voorstellen door middel van
briefjes, telefoontjes of mondelinge verzoeken.
Aanranding
Bij aanranding worden door de dader ongewenste seksuele handelingen verricht
of moet het slachtoffer tegen de wil seksuele handelingen verrichten.
Dit alles onder het uiten van bedreigingen of met geweld. Er vindt geen
geslachtsgemeenschap plaats.
Verkrachting
Bij verkrachting wordt met geweld geslachtsgemeenschap of een vergelijkbare
seksuele handeling afgedwongen.
Seksuele kindermishandeling:
Seksuele kindermishandeling is het aantasten van de seksuele zelfbeschikking
van kinderen tot 16 jaar door middel van verkrachting, aanranding, ongewenste
intimiteiten of gedwongen seksuele handelingen met derden.
Wat zijn de gevolgen?
Vaak weten jongeren niet aan te geven waar hun grenzen liggen. Bovendien
worden ze overspoeld met gevoelens. Ze schamen zich, voelen zich vernederd,
maar tegelijkertijd voelen ze zich schuldig vanwege de seksuele opwinding
die wordt opgewekt.
Het slachtoffer voelt zich machteloos en inwendig moet er, vaak niet zichtbaar,
veel verwerkt worden.
De jongere voelt zich verward en er kunnen dan ook klachten ontstaan die
zowel op psychisch, lichamelijk als somatisch gebied kunnen liggen.
- psychische klachten:
o angsten, fobieën;
o gevoelens van schuld en schaamte, wantrouwen, agressie;
o verminderd zelfvertrouwen, negatief zelfbeeld;
o neerslachtigheid, depressie;
o concentratiestoornissen;
o slaapproblemen en nachtmerries;
o acting-out gedrag: weglopen, spijbelen, pesten, vandalisme;
o contact- en relatieproblemen.
- lichamelijke klachten:
o verwondingen;
o geslachtsziekten;
o gynaecologische klachten (pijn bij het vrijen).
- psychosomatische
klachten:
o hoofdpijn, buikpijn;
o hyperventileren;
o afkeer van seks;
o eetproblemen;
o verslavingen;
o pogingen tot zelfdoding;
o automutilatie (zelfverwonding).
De gevolgen voor
de dader
Voor de dader liggen de problemen heel anders. Vaak kan deze niet overzien,
wat er is aangericht. Er kunnen verschillende oorzaken aan dit gedrag
ten grondslag liggen:
- jezelf willen
bewijzen, stoer doen;
- macht willen vertonen,
hoe meer macht, hoe aantrekkelijker je bent;
- gebrek aan inlevingsvermogen
doordat de jongere of te afhankelijk is opgevoed of zelf verwaarloosd,
seksueel misbruikt is.
Als de dader bekend
wordt en er wordt aangifte gedaan bij de politie, zijn de gevolgen soms
vergaand:
- uitstoting en
isolement;
- gedwongen verhuizing;
- verandering van
school;
- moeilijkheden
bij het vinden van een baan;
- contact- en relatieproblemen;
- wantrouwen;
- justitiële
vervolging bv. gevangenisstraf, buurt- of straatverbod.
Wat kunt u als
docent doen?
Leerlingen kunnen op verschillende plaatsen met seksueel geweld in aanraking
komen: thuis op school en in het openbare leven. Er rust vaak een taboe
op het praten over seksueel geweld, daarom is het van belang dat er op
school over gesproken kan worden.
Dit eist van docenten speciale vaardigheden en ook dat ze bekend zijn
met de materie. Daarnaast is het belangrijk dat de sfeer op school een
'open' karakter heeft.
Vanaf 1 oktober 1994 is de ARBO-voorziening van kracht die elke school
verplicht om personeel en leerlingen te beschermen tegen seksuele intimidatie,
agressie en geweld.
Elke school dient zorg te dragen dat hierover regels en afspraken zijn.
Een leerlingbegeleidingsysteem, om de daders en slachtoffers van seksueel
geweld op school op te vangen is hierbij noodzakelijk.
Overigens spelen klachtenprocedures en vertrouwenspersonen hierbij een
belangrijke rol en zijn dan ook onmisbaar.
Uit onderzoek blijkt dat de belangrijkste oorzaken van seksueel gewelddadig
gedrag terug te voeren zijn op de rolverdeling en machtsongelijkheid tussen
man en vrouw.
Een preventieve aanpak van dit probleem is dan ook ten zeerste aan te
bevelen!
Meer informatie over
kindermishandeling
Wat kan de school
doen?
Er kunnen in de teambijeenkomsten afspraken gemaakt worden over hoe een
protocol over regels en afspraken eruit moet komen te zien. Ook kan een
leerlingvolgsysteem opgezet worden. Verder kan er gekeken worden hoe het
onderwerp 'rolverdeling en machtsongelijkheid' in een aantal lessen structureel
aangeboden kan worden.
Zoek, zo mogelijk, als school aansluiting bij een onafhankelijke klachtencommissie
inzake intimidatie in het onderwijs. Deze commissie kan de school terzijde
staan en adviseren wanneer er problemen op school zijn. Een eigen commissie
heeft, in het algemeen, te weinig mogelijkheden om ervaring, know-how
op te doen. Ook het creëren van een netwerk is dan moeilijker.
Bij de meeste GGD-en is ondersteuning voor schoolteams te verkrijgen.
Informeer dus bij de jeugdarts en/of de jeugdverpleegkundige.
19.5. JONG ZIJN EN ZWANGER WORDEN
Ondanks alle voorlichting
en de 'makkelijk' verkrijgbare anticonceptiemiddelen, komt voor dat een
jongere zwanger raakt, door niet veilig vrijen.
Praatjes doen de ronde en worden nog steeds geloofd, zoals: bij de eerste
keer hoef je niets te gebruiken want dan kun je niet zwanger worden.
Ook wordt er verteld dat je tijdens een menstruatie niet bang voor een
zwangerschap hoeft te zijn.
En natuurlijk kan het gebeuren dat een condoom knapt of dat de pil wordt
vergeten.
Er breekt voor de jongere een zenuwslopende tijd aan en als de menstruatie
uitblijft is er bezorgdheid over een eventuele zwangerschap.
Om vast te stellen of dit zo is kan na minimaal vijf dagen een test gedaan
worden, die bij de drogist of apotheek verkrijgbaar is (bv. een predictortest).
Ook de huisarts kan een test doen.
Als de test positief uitvalt zal de jongere hulp nodig hebben bij de keuze
waar zij voor komt te staan.
Zij zal zichzelf moeten dwingen om goed na te denken over bv. wil ik binnenkort
moeder worden, kan ik op mijn leeftijd een kind een toekomst bieden en
hoe moet dat nu verder met school.
Wat kunt u als
docent doen?
Voor een jongere is het niet makkelijk om erover te praten.
Als dit probleem ter sprake komt, toon dan begrip voor de moeilijke situatie
waarin zij verkeert en stimuleer om er met de ouders, vriend of huisarts
over te praten.
Als er deskundige hulp gewenst is zijn er verschillende instellingen waar
deze verkregen kan worden. Blijf daarbij zo dicht mogelijk bij huis. De
jeugdarts en jeugdverpleegkundige kunnen u helpen goede hulp te vinden.
Wat kan de school
doen?
De school doet er verstandig aan tevoren een beleidslijn uit te stippelen,
die bij iedereen bekend hoort te zijn.
Wel of niet zwangere meisjes in de klas? "Echtparen" op school?
Natuurlijk kan ieder individueel geval opnieuw bekeken worden. Een belangrijke
richtlijn is dat het meisje gestimuleerd moet worden haar opleiding af
te maken en een diploma te halen. Daarvoor is er ook een planning na de
bevalling nodig!
|