Handboek 12-19

Inhoudsopgave

Sociale Kaart
  Hoofdstuk 21 Genotmiddelen
 

Wat is het?
Onder genotmiddelen verstaan we alle middelen die men voor zijn genot gebruikt, voor hun aangename of stimulerende werking, zonder dat ze voedingswaarde hebben. In dit hoofdstuk worden alleen die genotmiddelen beschreven die het meest door jongeren gebruikt worden.

21.1 Definities en begrippen
21.2 Waarom gebruiken jongeren genotmiddelen?
21.3 Meest gebruikte genotmiddelen
21.4 Wat kunt u als docent doen?
21.5 Wat kan de school doen?

21.1. DEFINITIES EN BEGRIPPEN

Genotmiddelen zijn dus middelen waarvan je kunt genieten. Het 'genot' zit in de effecten: het bewustzijn wordt erdoor beïnvloed, dat wil zeggen dat ze de stemming, het gevoel en het denken veranderen.
Onder genotmiddelen vallen opwekkende en stimulerende middelen zoals cafeïne, nicotine, cocaïne en amfetamine (pep of speed), hallucinogene of "trip" middelen zoals cannabis, LSD en XTC en verdovende/kalmerende middelen zoals alcohol, slaapmiddelen en heroïne. Alle stoffen met een dergelijke werking worden aangeduid met de engelse term "drugs".
Gokken omvat niet het gebruik van een stof, maar is wel een middel om genot te beleven, vooral spanning en wensdromen. Omdat het effect en de gevolgen op lange termijn vergelijkbaar zijn en er ook duidelijk sprake is van geestelijke afhankelijkheid (verslaving) wordt het onder dit hoofdstuk behandeld. Gokken in de letterlijke betekenis van het woord is spelen om geld. In figuurlijke zin betekent het een kans wagen, je geluk beproeven. Gokken is iets doen waarvan de uitkomst niet te voorspellen is en waarbij een kans van winnen of verliezen aanwezig is.
Als gokspelen kunnen onder andere genoemd worden:

  • gokautomaten;
  • roulette;
  • bingo;
  • paardenrennen;
  • kaart- en dobbelspelletjes;
  • weddenschappen;
  • krasloten;
  • loterijen.

Opiumwet
Harddrugs
Softdrugs
Smartdrugs
Ecodrugs
Designer drugs
Paddo's
Gewenning en verslaving

Opiumwet
De opiumwet kent lijsten van risicovolle stoffen en stelt het bezit, de handel, het vervoer, de vervaardiging en de verkoop van deze stoffen strafbaar, tenzij ze gebruikt worden voor geneeskundige en wetenschappelijke doeleinden. Bij de vervolging en handhaving wordt een strikte scheiding gemaakt tussen gebruikers en handelaren.

Harddrugs
Stoffen met een onaanvaardbaar risico, die onder de opiumwet vallen worden harddrugs genoemd. Voorbeelden: heroïne, cocaïne, LSD, amfetamine.

Softdrugs
Stoffen met een aanvaardbaar risico volgens de opiumwet worden softdrugs genoemd. De hennepproducten marihuana en hasj vallen hieronder. De overheid heeft voor de overtredingen in verband met deze stoffen een milder strafrechtelijk regime dan voor de harddrugs.

Smartdrugs
Een nog enigszins vaag begrip waarmee oorspronkelijk reguliere medicijnen werden aangeduid die (bij demente bejaarden) wat helderheid van geest zouden terugbrengen. Bij gezonde mensen zouden deze stoffen het geheugen opfrissen, het IQ doen stijgen en de mentale energie verhogen. De werkzaamheid is nooit bewezen. Inmiddels krijgen bepaalde voedingssupplementen ook de naam "smart drugs". Natuurlijke stoffen als vitamines, aminozuren en mineralen zouden de aftakeling tegengaan en de geestelijke vermogens stimuleren. Ze worden ook wel "smart nutriënts" genoemd. Ze worden in het uitgaansleven wel gebruikt om te herstellen van een lange nacht met genotmiddelen zoals XTC.

Ecodrugs
Dit is een grote groep producten op natuurlijke basis. Ze bevatten stoffen als guarana, ginseng, kavakava, betelnoot etc. in combinatie met fructose en mineralen. Er zijn vele van deze mixen in de handel onder erotische en exotische namen. Het gebruik van deze middelen geeft over het algemeen weinig gezondheidsproblemen. Inmiddels blijken er ook weinig merkbare effecten op te treden. Jongeren experimenteren ook zelf met natuurlijke producten, die ook wel ecodrugs worden genoemd. De spanning en de romantiek geven al een kick, de meestal plantaardige middelen kunnen echter zeer giftig blijken. Het gebruik van doornappelpittenthee of likken aan padden kan leiden tot ziekenhuisopname wegens neurologische en psychiatrische ziektebeelden.

Designer drugs
Bepaalde chemische stoffen worden in de psychotherapie gebruikt om mensen makkelijker te laten praten, hun gevoelens beter te laten beleven of om vrije associaties te stimuleren. Een aantal van deze stoffen zijn in de uitgaansscène terechtgekomen. XTC is het bekende voorbeeld. Door kleine chemische veranderingen in een molecuul aan te brengen is er weer een nieuwe stof met een vergelijkbare of iets andere uitwerking. De ontwerpers (designers) proberen enerzijds de wet te omzeilen, immers een nieuwe stof is nog niet verboden, anderzijds nieuwe en heftiger werkingseffecten te krijgen. Aan het gebruik van deze stoffen zijn flinke risico's verbonden. Het zijn van oorsprong hallucinogene en verdovingsmiddelen, de dosering en combinaties luisteren nauw en de nieuwere zijn onvoldoende uitgetest.

Paddo's
De nieuwe naam voor bewustzijnsverruimende paddestoelen die de gebruiker in een andere wereld brengen. Bekend zijn de kaalkopjes en de stropharia. De trips lijken op LSD trips, maar zijn over het algemeen milder. Een bad trip is nooit uit te sluiten en de sterkte is moeilijk te voorspellen. Aan het gebruik zit ook een romantisch tintje, terug naar de natuur, eco en daarom ongevaarlijk. Psychische problemen zijn zeker mogelijk, onzorgvuldig gebruik en combinaties kunnen onverwachte psychotische uitbarstingen geven. Zelf plukken is levensgevaarlijk wegens verwarring met giftige soorten.

Gewenning en verslaving
Het veelvuldig gebruik van genotmiddelen leidt tot geestelijke en/of lichamelijke afhankelijkheid. Of je lichamelijk afhankelijk wordt hangt af van het soort middel, geestelijke afhankelijkheid hangt waarschijnlijk ook samen met persoonlijke kenmerken. Bij veelvuldig gebruik van bijvoorbeeld cannabis of gokautomaten treedt vooral geestelijke afhankelijkheid op terwijl bij bijvoorbeeld tabak de lichamelijke afhankelijkheid overheerst.
De geestelijke afhankelijkheid wordt verslaving genoemd. Dit betekent dat de gebruiker steeds sterker naar het middel verlangt en zich niet meer prettig voelt zonder. Zonder het middel is hij uit zijn doen, voelt zich onrustig of ziek. Hij heeft zijn eigen gedrag niet meer in de hand en heeft een sterk verlangen naar het middel. Het gebruik is dwangmatig geworden en de gebruiker kan niet zomaar stoppen: hij is verslaafd.
De lichamelijke afhankelijkheid wordt gewenning genoemd. Dit betekent dat het lichaam went aan het gebruik van het middel en steeds meer nodig heeft om hetzelfde effect te bereiken. Als de persoon stopt met gebruiken of het gebruik vermindert treden er allerlei lichamelijke klachten op: de ontwenningsverschijnselen.

21.2. WAAROM GEBRUIKEN JONGEREN GENOTMIDDELEN?

Genotmiddelengebruik is geen verschijnsel van deze tijd. Als we terug kijken in de geschiedenis wordt duidelijk dat het al duizenden jaren oud is. Cannabis bijvoorbeeld werd 5000 jaar geleden al gebruikt als medicijn. Ook problemen met alcohol en gokken zijn al eeuwen oud en al die tijd heeft men ook naar een oplossing gezocht.
Het gebruik van de verschillende soorten middelen past binnen het tijdsbeeld en de maatschappij. Met het veranderen van de omstandigheden en de normen en waarden van een samenleving verandert ook het soort middel dat men gebruikt. Enkele eeuwen geleden werd koffie nog als een gevaarlijk middel beschouwd. Tegenwoordig is in Nederland het gebruik van alcohol, koffie en tabak algemeen aanvaard. Het drinken van koffie en alcohol wordt zelfs gezien als een sociaal en gezellig gebeuren. Kinderen maken vaak al op jonge leeftijd kennis met genotmiddelen. Over het algemeen komen kinderen dan tot de ontdekking dat ze die niet lekker vinden.
Aan het begin van de puberteit gaan jongeren allerlei gedrag uitproberen. Er is een sterke behoefte om te ontdekken wat er allemaal is en kan, grenzen worden verlegd en nieuw gedrag aangeleerd. Vaak gooien ze zich in het avontuur. Risico's durven nemen is immers jezelf overtreffen en het geeft bovendien een kick.
Allerlei zaken uit de volwassenenwereld worden uitgeprobeerd: het eerst laagje make-up, de eerste kus, en ook de eerste sigaret, de eerste pint... en ook met andere genotmiddelen wordt geëxperimenteerd. Genotmiddelen die binnen onze cultuur illegaal zijn oefenen op sommige jongeren vaak juist aantrekkingskracht uit. Er kunnen hiervoor allerlei redenen aangegeven worden: stoer doen, uit nieuwsgierigheid, om te ontsnappen aan de dagelijkse sleur, als ontspanning, om verlegenheid te verbloemen of om mee te doen met de groep. Experimenteren is een belangrijke oefensituatie op weg naar volwassenheid. Voor het merendeel van de jongeren blijft het hierbij, slechts een klein gedeelte gaat door met het gebruik van middelen. Het idee dat het roken van hasj of weed automatisch leidt tot het gebruik van zwaardere middelen , de zogenaamde 'stepping stone-theorie', berust dan ook op een vooroordeel op grond van een omgekeerde redenering. Alle alcoholisten begonnen met melk drinken...... Het is belangrijk dat jongeren de ruimte krijgen om te experimenteren. Daarnaast is het belangrijk om als opvoeder je eigen grenzen duidelijk te stellen. Jongeren hebben die grenzen nodig om hun eigen grenzen hieraan te kunnen toetsen. Bovendien heb je als opvoeder het recht om je grenzen te stellen. Dit is overigens iets anders dan het afkeuren van het gedrag.
Als de jongere de uitwerking van het middel heeft leren waarderen, dan zal het gebruik ervan een plaats krijgen in diens leven. Het merendeel houdt zich aan de gangbare regels die ten aanzien van het gebruik gelden, bijvoorbeeld alleen gebruik in het weekend, tijdens het uitgaan of alleen bij bepaalde gelegenheden. Het gebruik heeft een recreatief karakter en vervult een gezelligheidsfunctie. Dit neemt niet weg dat er op sommige momenten sprake kan zijn van overmatig gebruik.

21.3. MEEST GEBRUIKTE GENOTMIDDELEN

Alcohol
Tabak
Cannabis
XTC
Gokken

21.3.1. Alcohol
In onze maatschappij is alcohol een sociaal geaccepteerd genotmiddel en het is overal te koop.
Alcohol is een verdovende drug. Door het te gebruiken wordt een deel van het centrale zenuwstelsel verdoofd. Het waarnemingsvermogen neemt af, de reactiesnelheid neemt toe maar de beoordeling van riskante situaties wordt moeilijker. Dit begint al na het eerste glas. De lever doet er ongeveer 1,5 uur over om één glas alcohol af te breken. Drink je zes glazen alcohol dan ben je dus ongeveer 9 uur later nog onder invloed.
Alcohol is een drug die plezierige, gezellige kanten kan hebben, als je maat kunt houden. En ongezonde, gevaarlijke kanten als je te vaak, te veel alcohol drinkt. Of als je drinkt terwijl je nog moet rijden, sporten, werken of studeren. Alcohol kan, in grote hoeveelheden, schade toebrengen aan het lichaam. Denk aan aantasting van de lever, de maag en de hersenen (syndroom van Korsakov). Ook gebeuren er wekelijks ongelukken waarbij alcohol in het spel is.
Het gevaar van alcohol wordt vaak onderschat. Opvoeders zijn bezorgd als hun kind een keer een stickie rookt, maar vinden het minder erg als hun kind aangeschoten thuis komt.
Vier van de vijf Nederlanders boven de 15 jaar drinken. Gemiddeld drinken zij zo'n 19 glazen bier, wijn of sterke drank per week. Zo'n 10% van de drinkers krijgt lichamelijke, psychische of sociale problemen door alcohol. Van de leerlingen in het Voortgezet Onderwijs drinkt 75% wel eens alcohol. Jongeren drinken vooral in het weekend en dan vooral veel. Nederland kent zo'n 650.000 probleemdrinkers. Dit zijn mensen die 8 glazen of meer per dag drinken.
Van belang is dat jongeren binnen het gezin leren omgaan met het gebruik van alcohol, zodat zij hun grens leren kennen. Belangrijk hierbij is de voorbeeldfunctie van de opvoeders. Matigheid in gebruik is gewenst.

21.3.2. Tabak
Tabak komt van de tabaksplant en is dus een plantaardig product. Het wordt meestal gerookt, maar het kan ook gesnoven of gekauwd worden. Tabaksrook bevat een drietal schadelijke stoffen namelijk teer, koolmonoxide en nicotine. Teerresten zetten zich af op de trilharen van de longblaasjes. Stof en vuil kunnen niet goed meer afgevoerd worden en moeten worden opgehoest. Ook de capaciteit van de longen wordt verminderd. Roken veroorzaakt of verergert astmatische klachten en bronchitis en veroorzaakt longkanker. Koolmonoxide bezet rode bloedlichaampjes waardoor deze geen zuurstof kunnen transporteren. Dat dit niet goed is voor de conditie spreekt vanzelf. Nicotine is de verslavende stof uit tabak. Deze stof heeft nadelige effecten op hart- en bloedvaten en op het spijsverteringsstelsel. Nicotine is een zwak pepmiddel dat ook licht remmend werkt op de eetlust. Mensen die roken hebben naast grote kans op longkanker bovendien een verhoogd risico op andere soorten kanker. Per dag overlijden er in Nederland ruim 80 mensen aan ziekten die door het roken zijn veroorzaakt (jaarlijks 30.000).
De kans op geestelijke afhankelijkheid van nicotine is groot. In mindere mate is er ook sprake van lichamelijke afhankelijkheid. Men krijgt dan onthoudingsverschijnselen als men stopt met roken. Uit onderzoek onder scholieren blijkt dat de uitgaven aan roken tussen 1990 en 1994 zo'n 25 % zijn gestegen (afgezien van het duurder worden van sigaretten). Er wordt dus meer gerookt door de jeugd. Het gemiddelde bedrag komt overeen met een sigarettenconsumptie van gemiddeld 10 tot 11 sigaretten per dag.

21.3.3. Cannabis
Hash en marihuana komen van de cannabisplant die in het Nederlands hennep heet. Deze planten worden verbouwd in landen in de subtropen zoals Marokko, Libanon, India, Nepal en Mexico. Ook in Nederland wordt hennep verbouwd, bekend is de nederwiet. Hasj wordt gemaakt van samengeperste hars van de hennepplant, de marihuana of weed komt van de vrouwelijke bloemtoppen van de plant.
Hennep wordt al sinds mensenheugenis voor allerlei doeleinden verbouwd. Het bekendst zijn wel de vezels die voor het maken van touw of kleding worden gebruikt. Ook wordt het gebruikt als medicijn of als genotmiddel. Het wordt dan gerookt (in een stickie of een joint) of verwerkt in etenswaren (spacecake).
Cannabis heeft allereerst een hallucinogene werking, het verandert het bewustzijn. Deze werking wordt veroorzaakt door de stof THC (tetrahydrocannabinol). Deze stof zorgt voor een lichte ontspanning en gevoelsverandering. Soms krijg je daardoor een lachkick of een vreetkick.
Hennepproducten zijn lichamelijk niet of nauwelijks verslavend. Als men grote hoeveelheden gebruikt gaat het verdovende effect overheersen en is er kans op bewustzijnsverlies. Bij gebruik van hasj kan een geestelijke afhankelijkheid ontstaan. Stoppen met gebruik is dan moeilijk.
Op lange termijn bestaat er voor de hasjroker kans op longkanker, deze kans, afhankelijk van de mate van gebruik, is groter dan bij het roken van tabak.
De overstap van roken naar cannabisgebruik is relatief gemakkelijk. In plaats van een sjekkie rollen met alleen tabak stop je er meteen cannabis bij in.
De cannabis van de jaren 90 bevat veel hogere concentraties aan werkzame stoffen dan die uit de jaren 70. Deze "hogere kwaliteit" is een belangrijk gegeven in de discussie over de schadelijkheid.

21.3.4. XTC
XTC is een chemisch middel. Dit betekent dat het in een laboratorium gemaakt wordt. De werkzame stof die in XTC zit heet MDMA (methyleendioxymethamfetamine). Dit genotmiddel heeft een tweeledige werking. Het heeft zowel een stimulerend (oppeppend) als bewustzijnsveranderend effect: de waarneming wordt intenser en het gevoel van verbondenheid met anderen neemt toe. XTC komt in allerlei vormen, zoals tabletten pilletjes of capsules op de markt. Het gevaar ervan is dat je nooit aan de buitenkant kunt zien welke stof in de pillen zit en in welke hoeveelheid. Je denkt dan dat je XTC koopt maar het blijkt iets heel anders en het effect ervan is dus ook anders. Het kan bijvoorbeeld pep/speed(amfetamine), cafeïne, paracetamol of gewoon nep zijn.Tegenwoordig is er op houseparty's vaak de mogelijkheid om pillen (zoals XTC) te laten testen op de werkzame stof.
XTC heeft vooral de reputatie van 'lovedrug' of 'dansdrug' voor jongeren. In combinatie met lichteffecten en housemuziek kan het een trance veroorzaken waarin het dansen urenlang volgehouden kan worden. Gelukkig is het niet zo dat iedere jongere XTC nodig heeft om een nacht door te kunnen dansen. Voor sommigen zijn de sfeer en het ritme al genoeg. Uit onderzoek blijkt dat 3 tot 5 % van de scholieren tussen de 12 en 18 jaar wel eens een XTC pil heeft geslikt.
XTC wordt in de opiumwet beschouwd als een harddrug. Dit betekent dat in bezit hebben, gebruik, productie en handel strafbaar zijn.
Er is nog onduidelijkheid over eventuele lichamelijke en/of psychische schade bij (langdurig en veelvuldig) XTC gebruik. Jongeren die XTC gebruiken zijn dus eigenlijk hun eigen proefkonijn. Wel wordt door mensen die regelmatig gebruiken aangegeven dat zij een grotere vatbaarheid hebben voor griep, verkoudheid en keelontstekingen hebben. Ook krijgen vrouwen sneller een blaasontsteking of een urineweginfectie.

21.3.5. Gokken
Alle spelletjes hebben een heel belangrijk kenmerk gemeen: het totaalbedrag dat wordt uitgekeerd aan prijzen is altijd kleiner dan het totaalbedrag dat is ingelegd door de spelers. Veel mensen realiseren zich niet dat er aan gokken ook risico's verbonden zijn. Gokken heeft met druggebruik gemeen dat je er verslaafd aan kunt raken. Net als bij drugs ben je niet meer in staat om zelfstandig te stoppen en treden er onthoudingsverschijnselen op als je stopt met gokken. Kansspelbeoefening komt voor in alle leeftijdsgroepen en in alle lagen van de bevolking. Mensen hebben verschillende motieven om te gokken. Voor veel mensen is spelen vooral aantrekkelijk vanwege de mogelijkheid om veel geld te winnen. Dit maakt gokken spannend.Een aantal kenmerken van de gokspelen is in meerdere spelletjes terug te vinden. Een voorbeeld hiervan is de tijd tussen de inzet en de opbrengst. Bij de meeste spelen weet men direct of men gewonnen heeft en zo ja, dan wordt de winst direct uitgekeerd. De kans op directe bevrediging heeft het meest verslavende effect. Dit is onder andere het geval bij bingo en bij fruitautomaten. Bij spelen zoals lotto en loterijen duurt dat langer, de geestelijke afhankelijkheid is dan minder.


Bij veelvuldig gokken zijn drie stadia te onderscheiden:

  • de avontuurlijke of winnende fase;
  • de verliezende fase;
  • de wanhopige fase.

Cannabisgebruik of middelen zoals heroïne of XTC. Over roken en alcoholgebruik maakt men zich over het algemeen veel minder druk terwijl deze stoffen veel schadelijker zijn voor het lichaam.
In ieder geval geldt voor het gebruik van genotmiddelen: als je dan toch wilt gebruiken doe het dan zo dat de risico's zoveel mogelijk beperkt blijven.

21.4 WAT KUNT U ALS DOCENT DOEN?

Signaleren
U kunt opmerken dat een leerling zich ineens anders gaat gedragen, baldadiger, teruggetrokken of minder geconcentreerd. Als u welgemeende aandacht hebt voor uw leerlingen en goed oplet zult u regelmatig signalen opvangen. Ook uw collega's, klasgenoten en andere bij school betrokkenen kunnen signalen opvangen dat er iets aan de hand is. Het is belangrijk dat de verschillende signalen verzameld worden bij één persoon of een begeleidingsgroep waar kennis en inzicht in de jeugdproblematiek bestaat. Hiervoor is een goede organisatie en overlegvorm nodig : een signaleringssysteem.
Er zijn verschillende soorten signalen: aspecifieke signalen wijzen op een mogelijk probleem, maar geven geen aanwijzing voor de aard van het probleem. Algemene signalen zijn bijvoorbeeld teruglopende schoolprestaties, spijbelen of "zitten te slapen" in de les. Specifieke signalen geven meteen vermoedens over de oorzaak of achtergrond van het probleem: de geur van hasjrook of alcohol.
Het opmerken van een gedragspatroon dat bewust of onbewust de aandacht vestigt op een mogelijk probleem is niet voldoende. Signaleren bestaat eigenlijk uit tweecomponenten. De eerste is het verzamelen van informatie en de tweede is de gespreksvoering. In een gesprek met de leerling moet duidelijk worden of de signalen kloppen en wat de interpretatie moet zijn.
Voor zowel leerkrachten als voor ouders is het vaak moeilijk om vast te stellen of een leerling of hun kind genotmiddelen gebruikt. Dit omdat de signalen vaak niet eenduidig zijn maar naar meerdere oorzaken kunnen wijzen. Er zijn zoveel signalen die kunnen duiden op het gebruik van genotmiddelen, maar die daarentegen evengoed kunnen duiden op een naderende griep of een verliefdheid. Vaak kan alleen geconstateerd worden dat het gedrag van de leerling veranderd is en weet men niet wat de oorzaak hiervan is.
Belangrijk is hoe degenen die signalen opvangen, op school of thuis, ermee om gaan.
Om te achterhalen welk probleemgedrag ten grondslag ligt aan de signalen zijn de juiste houding en gespreksvaardigheden noodzakelijk en 'last but not least' een vertrouwensrelatie met de leerling. De signalen die u opvangt kunt u in een gesprek met de leerling toetsen. Klopt het wat ik gezien heb. Belangrijk is hierbij om in het gesprek niet te vervallen in de verwijtende of verbiedende sfeer. Ook als men weet dat de leerling drugs gebruikt, heeft verbieden geen zin; wel is het belangrijk om het gedrag bespreekbaar te maken.
Natuurlijk mag u als leerkracht ook uw grenzen aangeven. Voor beide partijen is het goed als deze duidelijk zijn. Grenzen kunnen bijvoorbeeld zijn de hoeveelheid die de leerling gebruikt, het tijdstip (niet door de week, niet onder schooltijd) of de plaats.
Een overzicht van signalen uitgewerkt naar de verschillende drugs kunt u vinden in de handleiding "Signaleren, begeleiden en genotmiddelen" van het project 'De gezonde school en genotmiddelen' van het Trimbosinstituut (voorheen NIAD). Ook kunt u voor vragen terecht bij de schoolarts.

21.5. WAT KAN DE SCHOOL DOEN?

Voor alle hierboven beschreven onderdelen geldt het volgende. De school is mede verantwoordelijk voor het welzijn van de leerlingen. Leerlingen brengen een flink deel van hun tijd op school door. De kinderen bevinden zich in een ontwikkelingsfase waarbij de behoefte aan begrip en steun wordt afgewisseld met de behoefte aan onafhankelijkheid. Ze verkennen hun eigen en andermans grenzen -en overschrijden die!- om zo de eigen normen te leren. Ze kunnen in deze fase kennis maken met genotmiddelen: klasgenoten roken sigaretjes of een leerkracht geeft er les over. Ook in de wet komt tot uitdrukking dat de school samen met opvoeders verantwoording voor opvoeding draagt.
Steeds meer scholen willen (samen met opvoeders) de activiteiten rondom gezondheidsbevordering structureren. Hiervoor wordt vaak de term schoolgezondheidsbeleid gebruikt. Met name het specifieke terrein van genotmiddelen leent zich hiervoor.
Dit beleid richt zich op lesgeven, reglementeren, signaleren en begeleiden. Van groot belang hierbij is samenhang tussen de activiteiten in samenwerking met de opvoeders.
Als er lessen over dit onderwerp gegeven worden kan het zijn dat een leerling heftig reageert omdat bijvoorbeeld een ouder veel drinkt. De school is dan een goede plek om deze signalen op te vangen. Leer de signalen kennen, er zijn twee goede korte handleidingen 1 "Reglementering", 2 "Signalering, begeleiding en genotmiddelen" van het Trimbosinstituut (voorheen Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs (NIAD)).
Het schoolreglement staat niet los van signaleren en begeleiden. Als het reglement echter alles ten strengste verbiedt wordt het lastig voor een leerling om bij de school aan te kloppen als er problemen zijn. Waaraan een reglement moet voldoen kunt u lezen in de hierboven genoemde brochure. Wanneer u als leerkracht signalen opvangt en gesprekken voert met leerlingen zult u rekening moeten houden met de regels die binnen de school gelden.
Opvoeders en school kunnen elkaar ondersteunen. Voorlichting en discussie tussen opvoeders en school vergroten de kans dat leerlingen een zelfde verhaal te horen krijgen. Ook bij problemen kunnen opvoeders en school elkaar ondersteunen.
Een schoolgezondheidsbeleid waarin lesgeven, reglementering en signalering zijn opgenomen heeft een preventieve werking. Hiermee kunnen problemen worden voorkomen. Uit onderzoek blijkt dat het effect van het bovenstaande beduidend groter is dan bij lesgeven alleen.

Hulp van buiten
Als de school ondersteuning nodig heeft, kan deze terecht bij de bestaande organisaties zoals CAD of GGD.
Begeleiding door deskundigen is zeker noodzakelijk als het gaat om een ernstig probleem van een leerling. U kunt dan contact opnemen met de jeugdarts of jeugdverpleegkundige van de GGD of met het CAD, JAC of Algemeen Maatschappelijk Werk uit de regio voor zowel consultatie als doorverwijzing.
Het is belangrijk dat contacten van de school gecoördineerd verlopen. Een contactpersoon binnen de school kan hiervoor zorg dragen.