Handboek 12-19

Inhoudsopgave

Sociale Kaart
  Hoofdstuk 6 Overige ziekten en aandoeningen
 

6.1 Allergie
6.2 Epilepsie
6.3 Suikerziekte
6.4 Houdingsafwijkingen
6.5 Gewrichtsaandoeningen

6.1. ALLERGIE

Voedselallergie
Bronchitis/Astma
Hooikoorts
Eczeem

6.1.1. Voedselallergie

Wat is het?
Allergie betekent letterlijk het "anders werken". Bij iemand met een voedselallergie reageert het afweersysteem "anders" op bepaalde bestanddelen in de voeding. Er is een wezenlijk verschil tussen voedselallergie en voedselintolerantie. De klachten lijken wel sterk op elkaar.
Bij voedselallergie is het afweersysteem betrokken. Het afweersysteem reageert op bepaalde eiwitten alsof het ziekmakende indringers zijn. Deze reactie veroorzaakt de allergische klachten.

Hoe krijg je het?
Allergieën komen vaak in combinatie voor. Iemand met een voedselallergie kan ook allergisch reageren op stofjes, die via inademing of de huid binnenkomen. Huisstofmijt, haren of schilfers van dieren, plantendeeltjes (pollen) of schimmelsporen zijn berucht in deze. Ook "contactallergie" zoals bultjes als reactie op bepaalde wasmiddelen, cosmetica of kledingstof komt voor.
Erfelijkheid speelt een belangrijke rol bij voedselallergie. Klachten die op een voedselallergie kunnen wijzen:

  • mond: gezwollen lippen, tong en/of gehemelte,zweertjes;
  • maag en darmen: misselijkheid, braken, gebrek aan eetlust, voeding weigeren,
    buikpijn, diarree of verstopping;
  • luchtwegen: keel-/neus- en oorontstekingen, slikproblemen, slijmvorming, chronisch verstopte neus of loopneus, astma, bronchitis;
  • huid: eczeem, bulten, roodheid, zwellingen.

Producten die berucht zijn bij voedselallergie:

  • kippeneiwit;
  • koemelkeiwit;
  • vis;
  • noten/pinda's;
  • chocolade;
  • tomaat;
  • citrusvruchten.

Gedragsklachten: als een kind overactief of onhandelbaar is, krijgen toevoegingen zoals conserveermiddelen en kleurstoffen (additieven) vaak de schuld. Ook suiker wordt aangewezen als boosdoener. Over suiker is m.b.t. het gedrag nooit iets bewezen. Uiteraard blijft het af te raden (veel) suiker te gebruiken omdat het slecht is voor de tanden en het lichaamsgewicht.
Kleurstoffen zijn maar bij 1% van de "onhandelbare kinderen" de oorzaak van een gestoord gedrag. Vaak zit een onopgemerkte voedselallergie achter zo'n "kleurstoffenallergie", waardoor een "allergeenarme" voeding en omgeving eerder nodig zal zijn dan een "kleurstofarme" voeding.
Inschakeling van een diëtist is hierbij aan te raden.

De behandeling
Het vergt gedegen onderzoek (veelal via een kinderarts) om na te gaan of en waar een kind allergisch voor is. Het is zeker niet altijd nodig een streng dieet voor te schrijven. Uitgangspunt vormt een gezonde voeding. Wie zelf met voeding gaat experimenteren en voedingsmiddelen weglaat, loopt het risico dat de voeding niet meer volwaardig is en niet alles meer levert wat het lichaam nodig heeft. Vooral bij kinderen in de groei is dit zelf experimenteren af te raden. Een diëtist kan hulp bieden bij de samenstelling en beoordeling op volwaardigheid van de voeding.

Wat kan de school doen?
Volg altijd de adviezen/wensen van de opvoeders m.b.t. de voeding/dieet op tijdens schoolreizen en -kampen. Vraag desnoods om een gedetailleerd lijstje wat de leerling wel of niet mag. Is er sprake van speciale dieetproducten laat deze dan meenemen.

6.1.2. Bronchitis/astma

Wat is het?
Astma, bronchitis, longemfyseem en hooikoorts. zijn langdurige aandoeningen van de luchtwegen door allerlei verschillende oorzaken.
Klachten of verschijnselen kunnen zijn :

  • hoesten;
  • benauwdheid (+ angst te stikken);
  • opgeven van slijm;
  • tranende ogen, lopende neus;
  • kortademigheid.

Deze klachten kunnen direct ontstaan, maar ook pas na enkele uren (zelfs nog na 24 uur). Het is dan ook vaak moeilijk om de oorzaak van de klachten op te sporen.
Er is sprake van een erfelijke aanleg, waardoor de leerling overgevoelig is voor bepaalde stoffen. Vooral de slijmvliezen van de neus en van de luchtwegen raken daardoor geïrriteerd, waardoor bovengenoemde klachten ontstaan. In de eerste levensjaren zijn kinderen zelden al echte CARA-patiënten. Deze in aanleg gevoelige kinderen kunnen wel een huidreactie (dauwworm) vertonen of "altijd" verkouden zijn. Een vroege herkenning en zo nodig behandeling van deze overgevoeligheid kan van groot belang zijn.

Voorbeelden van stoffen of prikkels, waarvoor overgevoeligheid kan bestaan en/of ontstaan zijn :

  • huisstof;
  • huidschilfers;
  • schimmels;
  • stuifmeel;
  • luchtverontreiniging (rook!);
  • geuren van cosmetische producten;
  • weersomstandigheden en temperatuurwisselingen;
  • spanningen en stress;
  • infecties.

Wat kunt u als docent doen?

  • Niet roken; goed ventileren.
  • Neem ouders serieus in hun zorgen.
  • Navragen waar de leerling op reageert en daar rekening mee houden; hoe de eventuele aanvallen doorgaans zijn en wat dan te doen; welke medicijnen ze gebruiken en waar ze die hebben.
  • Breng de opvoeders van echte aanvallen op de hoogte, dit kan van belang zijn voor de behandeling.
  • De geuren van uw cosmetica kunnen overgevoeligheidsreacties veroorzaken!
  • Plaats de leerling niet in een uitzonderingspositie!

Wat kan de school doen?

  • De school rookvrij houden.
  • Geen dieren in de school. Een aquarium mag, alleen het visvoer werkt wel vaak allergisch.
  • Geen bloeiende en sterk ruikende planten, geen droogboeketten.
  • Houd alles zoveel mogelijk stofvrij, eventueel door afsluitbare kasten; denk ook aan tekeningen aan de muur en geen textiele wandbekleding.
  • Vocht? en tochtvrij, maar wel goed ventileren!
  • Bij voorkeur een vloerbedekking die zo weinig mogelijk stof vasthoudt (linoleum, gladde synthetische vloerbedekking aan één stuk).
  • Vochtig afneembare meubelen.
  • Katoenen of kunstvezelgordijnen.
  • Geen plotselinge temperatuurwisselingen; ideaal is 18 tot 20? C in het lokaal en 13 tot 15? C op de gang.
  • Geen verf, lijm of andere materialen met prikkelende stoffen ,en stofvrij bordkrijt.

6.1.3. Hooikoorts

Wat is het?
Hooikoorts heeft weinig met hooi en ook weinig met koorts te maken. De aandoening wordt veroorzaakt door een allergische reactie op de inademing van stuifmeel (pollen). Hooikoortspatiënten hebben hun klachten tijdens de bloeiperiode van de planten waar een allergie voor bestaat. De bloeiperiode kan van land tot land verschillen. Bovendien is het optreden van klachten vaak afhankelijk van het weer. Op droge zonnige dagen met wind zijn de allergische klachten dan ook het grootst. Er treedt een zwelling op van de slijmvliezen van de neus en de ogen als gevolg van de allergische reactie. De neus raakt geprikkeld ? met niezen als gevolg ?, verstopt en begint overvloedig waterig slijm af te scheiden. Tijdens een hooikoortsaanval hebben mensen vaak waterige opgezette en branderige ogen. Kinderen met hooikoorts zijn vaak moe en lusteloos terwijl ze ook een verminderd concentratievermogen kunnen hebben. Ook kan er sprake zijn van rusteloosheid en nervositeit.
De beste behandeling van hooikoorts is het vermijden van contact met het allergie uitlokkende stuifmeel. In de zomer wordt het pollenweerbericht op de radio en de televisie uitgezonden. Het totaal vermijden van contact is in de praktijk onmogelijk. Soms zijn de klachten zo hinderlijk dat medicatie nodig is. Men zal zo zuinig mogelijk doseren, om bijwerkingen te voorkomen. Een enkele keer kan een leerling ten gevolge van bepaalde anti-hooikoortsmedicijnen wat slaperig of minder alert zijn dan anders.

Wat kunt u als docent doen?
In school kunnen we er wel voor zorgen, dat het voor een hooikoortspatiënt niet erger is dan strikt noodzakelijk. Het zou kunnen, dat een leerling allergisch is voor sommige bloeiende planten in de klas.
Het is aan te raden de ramen van de ruimte waarin de hooikoortspatiënt zich bevindt gesloten te houden wanneer er veel pollen in de lucht zijn.

6.1.4. Eczeem

Wat is het?
Eczeem is een jeukende ontsteking van de huid. De jeuk gaat dikwijls gepaard met een niet scherp begrensde roodheid, schilfering en/of blaasvorming.
Eczeem kan zowel beperkt als uitgebreid, acuut of chronisch, vochtig of droog zijn.
Het komt veel voor bij kinderen bij wie eczeem of andere allergische aandoeningen zoals hooikoorts of astma in de familie voorkomen.
Het is niet besmettelijk.

Hoe krijg je het?

  • Allergie voor bepaalde stoffen kan tot contacteczeem leiden (metaalstof, hout, haarwasmiddelen, verfkleurstoffen, textiel, rubber, sommige planten).
  • Constitutioneel eczeem: treedt dikwijls familiair op, op basis van allergische aanleg (bij zuigelingen: dauwworm).

Eczeem kan op latere leeftijd verdwijnen om dan bijvoorbeeld in de puberteit weer terug te keren of in de vorm van een andere allergische reactie, bijvoorbeeld hooikoorts. Psychische belasting kan hierbij ook een rol spelen.

Wat kan de school doen?
Bij de aankoop van materialen is het belangrijk te letten of ze:

  • gemakkelijk van stof te reinigen zijn;
  • prikkelende stoffen bevatten

6.2. EPILEPSIE

Wat is het?
Een epilepsie-aanval wordt veroorzaakt door een plotselinge abnormale, voorbijgaande chaotische overactiviteit van kleinere of grotere groepen hersencellen.
Dit leidt tot bewustzijnsverlaging en soms tot bewusteloosheid. Meestal is de aanval van korte duur en keert de normale situatie na verloop van enige tijd weer terug.
Epilepsie is eigenlijk geen ziekte op zichzelf, maar een ziekteverschijnsel zoals koorts.

Epilepsie-aanvallen zijn in twee groepen te onderscheiden.

De eerste groep gegeneraliseerde aanvallen, zo genoemd omdat dit praktisch in de hele hersenmassa kan plaatsvinden, bestaat uit:

  • bij de grote aanval of grand mal zijn alle spieren en functies van het lichaam betrokken: iemand die zo'n aanval heeft, verliest het bewustzijn, valt op de grond en krijgt spiertrekkingen. De aanval kan gepaard gaan met verlies van urine, stuk bijten van de tong, speekselverlies en een gestoorde ademhaling die een blauwe kleur kan veroorzaken. Als deze aanval over is, meestal na een paar minuten, komt de patiënt weer bij en kan na een korte rust weer doorgaan met wat hij aan het doen was. Soms valt hij in een diepe slaap;
  • de absence of afwezigheid (petit mal) is een minder opvallend verschijnsel die bestaat uit een kortdurende bewustzijnsdaling zelden langer dan 15 seconden. Een persoon stopt bijvoorbeeld met lezen of praten, staart even voor zich uit en gaat dan weer verder met lezen of praten, zonder zelf te weten dat hij gestopt is. Deze vorm komt bij kinderen het meeste voor.

De tweede groep bestaat uit de partiële aanvallen, zo genoemd omdat de overactiviteit slechts in een bepaald deel (part) van de hersenen plaatsvindt:

  • de partieel complexe of psychomotorische aanval is hiervan de meest voorkomende vorm: de leerling schijnt in een soort droomtoestand te zijn, hij kan wat aan zijn kleren plukken, kan gaan rondlopen of een zin herhalen. De persoon weet naderhand zelf niet wat er gebeurd is;
  • bij andere partiële aanvallen kunnen ritmische schokken in een bepaald lichaamsdeel optreden. Zit de overactiviteit in het hersengebied van het horen of zien, dan hoort iemand geluiden of ziet het dingen die er niet echt zijn.

Wat kunt u doen als docent?
Zorg dat een leerling zich tijdens de aanval niet kan bezeren.
De gegeven aanwijzingen hebben betrekking op de handelingen bij een grand mal.

  • Bedenk: de patiënt voelt geen pijn wanneer hij bewusteloos is.
  • De leerling is niet in levensgevaar indien de aanval enkele minuten duurt, ook al stopt de ademhaling even en wordt hij blauw of bleek.
  • Verwijder voorwerpen waar de leerling zich aan kan stoten.
  • Maak strakke kleding, rond de hals los.
  • Leg de leerling in een stabiele zijligging.
  • Probeer de leerling niet bij bewustzijn te brengen.
  • Doe geen pogingen de leerling medicijnen of water te laten innemen.
  • Stop de leerling niet iets in de mond om tongbeet te voorkomen, dit is vaak toch al gebeurd, en kan extra schade toegebracht worden.
  • Pak de leerling niet met geweld vast.
  • Overleg met een arts wanneer de aanval langer duurt dan 10 minuten of wanneer de aanvallen zich herhalen.

Hoe te handelen na afloop van een epilepsie-aanval?

  • Stel de leerling gerust.
  • Laat de leerling slapen, wanneer hij na afloop van de aanval in een diepe slaap valt.
  • Laat de leerling wanneer hij weer fit is, iets doen wat hij graag doet.
  • Geef geen straf voor wat tijdens de aanval gebeurd is.
  • Blijf niet voortdurend vragen of de leerling zich weer goed voelt.
  • Informeer de opvoeders meteen als het de eerste keer is. Is de leerling bij u bekend als epilepsiepatiënt, informeer dan de opvoeders dezelfde schooldag.
  • Laat een leerling pas drinken als deze de beker zelf kan vasthouden.
  • Stel de klas gerust en vertel wat over de ziekte.
  • Laat de leerling een paar dagen later aan de klas uitleggen wat de ziekte is en hoe hij ermee kan leven.

6.3. SUIKERZIEKTE

Wat is het?
Suikerziekte is een stofwisselingsziekte die ontstaat doordat het lichaam weinig of geen insuline aanmaakt. Insuline zorgt ervoor dat de suiker in het bloed in de spieren wordt opgenomen. Mensen met suikerziekte moeten zichzelf inspuiten met insuline, anders wordt het suikergehalte in het bloed te hoog. Dit heet een "hyper". De volgende klachten kunnen ontstaan:

  • veel en vaak plassen;
  • veel dorst;
  • sterk vermageren;
  • droge tong;
  • vermoeidheid.

Bij gezonde mensen wordt precies door de hersenen geregeld hoeveel insuline er gemaakt moet worden en wanneer.

Bij suikerpatiënten kan door:

  • lichamelijke inspanning;
  • te weinig eten;
  • per ongeluk teveel insuline inspuiten.

De hoeveelheid suiker in het bloed juist te laag worden. Dit heet "hypo". Hierdoor kunnen de volgende klachten ontstaan:

  • gedragsveranderingen: kribbig zijn;
  • zweten;
  • bleek worden, hoofdpijn;
  • trillen;
  • hongerig gevoel hebben;
  • bewusteloos raken.

Een beginnende hypo komt vaak voor en is niet gevaarlijk. Het kan gemakkelijk verholpen worden door snel wat te eten en wat suiker te nemen.

Wat kunt u doen als docent?

  • Als de patiënt verschijnselen van een hypo heeft geef hem dan zo snel mogelijk wat te eten of wat suiker. Geef wel voldoende want anders kan de hypo terugkomen.
  • Raakt de leerling toch door de hypo bewusteloos, waarschuw dan een arts en de opvoeders.
  • Soms kan een leerling ook door een hyper bewusteloos geraken, waarschuw ook snel een arts en de opvoeders. Een hyper komt echter zelden voor en wordt niet verergerd door het geven van suiker.
  • Geef bij twijfel altijd suiker, liefst in opgeloste vorm: onverdunde limonadesiroop bijvoorbeeld.

Tips

  • Mensen met suikerziekte hebben op vaste tijden maaltijden en tussendoortjes nodig. Geef hiervoor gelegenheid.
  • Geef de leerling de gelegenheid voor het sporten wat te eten.
  • Als er een schoolreis, -kamp , sportdag of dergelijke wordt georganiseerd, neem dan vooraf contact op met de opvoeders. Zij weten waar speciaal op gelet moet worden.

6.4 HOUDINGSAFWIJKINGEN

Slappe houding
Scoliose
Kyfose

6.4.1. Slappe houding

Wat is het?
De presentatie van het lichaam is voor een puber nog wel eens moeilijk. De verhoudingen veranderen voortdurend, de snelle groei put zijn reserves uit. Bij meisjes is er sprake van borstontwikkeling die de eigenaresse verlegen maakt. Heel vaak heeft een puber dus een slappe gebogen houding. Veel volwassenen in de omgeving appreciëren dit niet en maken zich zorgen over mogelijke misvormingen van de wervelkolom. Over het algemeen is dat niet nodig. Van het "vitten" op zijn houding wordt de puber alleen maar onzekerder, waardoor hij nog meer
in elkaar kruipt. Het is heel vermoeiend om een lang en slungelig lijf - waarvan alle reserves gebruikt worden om het nog meer te laten groeien - rechtop te houden. Een docent ziet dus een groep leerlingen schots en scheefgezakt in de banken, zoveel mogelijk steunpunten benuttend om hun lijf te stutten: achteroverwerpt, het hoofd op tafel of in de handen met de ellebogen op tafel, benen over de knie of neergevlijd op een vrije plek in de buurt. Deze passieve houding kost het minste energie maar heeft ook een passieve uitstraling. Omdat de jongelui er zelf toch ook graag flitsend uitzien kunnen ze geholpen worden om hun lijf beter te positioneren met behulp van hun eigen skelet en om hun spieren te trainen in het overwinnen van de zwaartekracht.

Wat kunt u als docent doen?
Foeteren op slapjanussen en lamlendigen heeft meestal een averechts effect, positieve stimulansen verbeteren vaak ook de sfeer. U kunt de leerlingen vanaf de brugklas leren een actieve zithouding aan te nemen en deze houding aan het begin van de les te "vragen", net zoals u hun aandacht vraagt. Een actieve zithouding houdt in dat men met de zitbeenknobbels de meeste druk op de stoelzitting uitoefent, de bovenbenen worden licht ondersteund door de stoelzitting als de heupen en knieën ongeveer een rechte hoek maken terwijl de voeten op de grond moeten steunen. De onderrug wordt gesteund door de rugleuning, om de bovenrug te ontlasten van het gewicht van de armen moeten deze afhangend met de ellebogen in een rechte hoek kunnen steunen op de tafel of op armleuningen. De rug is in deze positie ongeveer verticaal en het hoofd licht gebogen. Om op het bord of in het boek te kunnen kijken zijn alleen de oogspieren nodig! Het is normaal dat er bewogen wordt rondom deze uitgangshouding. Om goed te kunnen zitten dient er geschikt meubilair aanwezig te zijn in verschillende maten. Idealiter bepaalt de maat van de tafels en stoelen dus de plaats waar de leerlingen zitten in een lokaal dat door verschillende klassen wordt gebruikt. Het verdient aanbeveling om tweemaal per jaar de maatvoering te controleren en de leerlingen te koppelen aan het voor hun afmeting meest geschikte setje.
U zit op het podium natuurlijk het goede voorbeeld te geven.

Wat kunt u als school doen?
De school dient ervoor te zorgen dat er voor iedere leerling meubilair van de juiste maat beschikbaar is. Er is meubilair met bewegingsmogelijkheden: draai- en kiepstoelen of meubilair dat uitnodigt tot het actief bewegen om een dynamisch evenwicht te handhaven: de kruk met hellende zitting en voetsteunen of de zitbal. Vooral op een school waar men wil breken met de frontale opstelling kan het gewenst zijn ook minder frontaal gericht meubilair te gebruiken. In de praktijk worden setjes met losse rechte stoelen en tafels nog het meest gebruikt. Zij zijn het minst kwetsbaar, het makkelijkst te vervangen en verwisselen en het goedkoopst. Lessenaars met een hellend vlak maken het mogelijk ook te lezen en te schrijven met een tamelijk rechte rug.

6.4.2. Scoliose

Wat is het?
Scoliose is een zijdelingse verkromming van de wervelkolom. Doordat er een complementaire kromming nodig is om het hoofd recht te houden, krijgt de verkromming de vorm van een S. Bij een echte scoliose is er sprake van een aandoening van de wervels, waardoor zij niet telkens twee horizontale gewrichtsvlakken (boven- en onderkant) hebben en ten opzichte van elkaar gedraaid staan. Bij die draaiing nemen zij de aangehechte ribben mee met als gevolg een scheve borstkas en vooral bij bukken een zichtbare bochel aan een kant. Dit is een duidelijk symptoom. Vaak zijn er ook pijnklachten, vooral bij het langdurig in een houding zitten. De mate van verkromming en de snelheid van verergering moeten worden gecontroleerd door een arts. In lichte gevallen wordt houdings- of oefentherapie gegeven, in ernstige gevallen is een "cores" of zelfs een operatie nodig.
Een scoliotische houding wordt veroorzaakt door een invloed buiten de wervelkolom gelegen, zoals ongelijke beenlengte, scheefstand als gevolg van spier of peesaandoeningen, pijn of gewoontehouding. Bij een scoliotische houding of houdingsscoliose is het nog mogelijk de rug te rechten, actief dan wel passief.

Wat kunt u als docent doen?
Als u tijdens de gymles, op schoolreis, sportdag of werkweek opmerkt dat een leerling duidelijk scheve schouders, een S-vormige bocht in de ruggegraat, duidelijk asymmetrische luchtdriehoeken tussen armen en zijden heeft, bij bukken een bochel vertoont of een scheve borstkas heeft, bespreek dat 3
dan met hem of haar en adviseer het te laten onderzoeken door de huisarts of de jeugdarts.

6.4.3. Kyfose

Wat is het?
Een kyfose is een voor-achterwaartse kromming van de wervelkolom met de bolling aan de rugzijde. Deze wordt altijd vergezeld van een lordose, een holling, om het zwaartepunt boven het steunvlak te houden. Ook hier is er de mogelijkheid van een houdingsvariant met een oorzaak buiten de wervelkolom, zoals gekanteld bekken, waarbij de sterke lendenlordose vraagt om een compenserende kyfose, of algemene slapte met een versterkte S-bocht. Actieve of passieve strekking zijn echter nog wel mogelijk. Bij een echte kyfose is dat niet meer mogelijk omdat de wervels wigvormig zijn vervormd. Overigens treedt die wigvorming ook wel aan de zijkanten op zodat er vaak een combinatie met scoliose is. Afhankelijk van de mate en de progressie van de verkromming behoeft een kyfose controle, houdings- of oefentherapie, een "korset" of in ernstige gevallen operatie. Ook een kyfose kan samengaan met pijnklachten. Overigens is er weinig verband tussen afwijkingen van de wervelkolom op röntgenfoto's en rugklachten.
Bekend zijn de ziekte van Scheurman en de ziekte van Bechterew.

Wat kunt u als docent doen?
Een opvallend kromme leerling die niet meer actief rechtop lijkt te kunnen zitten moet u adviseren een onderzoek bij de jeugdarts of de huisarts te vragen.

6.5.GEWRICHTSAANDOENINGEN

Als gevolg van de snelle groei en onevenwichtige belasting kunnen klachten van botuiteinden en gewrichten ontstaan.

Slappe banden
Ziekte van Osgood Schlatter

6.5.1. Slappe banden

Wat is het?
Bandenslapte komt vooral voor in de enkels en meer bij meisjes. Het verschijnsel hangt samen met de groei. Bij herhaald zwikken kan stevig schoeisel en tape uitkomst bieden. De gymnastiekles hoeft slechts op expliciet doktersvoorschrift overgeslagen te worden. Indien de klachten over de knieën gaan is er meestal een extra belasting door sport. Sommige coaches hebben er moeite mee hun beste spelers te verliezen doordat ze rust moeten nemen, de spelers zelf vaak ook. Toch bestaat er bij bandenslapte van de knieën een reëel gevaar op ernstige blessures. Preventieve maatregelen zoals bandages (braces) en deskundige begeleiding van (sport)arts of fysiotherapeut zijn aangewezen. In deze gevallen zal het regime ook voor de gymles op school gelden.

6.5.2. Ziekte van Osgood Schlatter

Wat is het?
De meest voorkomende botaandoening op de middelbare school. Bij (meestal)jongens vanaf ongeveer het 10de jaar wordt een knobbel onder de knie aangetroffen dat pijnlijk is bij kloppen en soms rood en warm. Er is soms ook wat vocht in de knie, spontane pijn bij springen en moeite met diepe kniebuigingen. Het is een voorbijgaande onschuldige aandoening. Te sterke belasting van de "kniepees" moet vermeden worden. Veel patiënten krijgen een (tijdelijk) sportverbod van de specialist. Een enkele keer is intapen nodig. De ziekte kan zowel enkelzijdig als beiderzijds voorkomen.