Handboek 12-19

Inhoudsopgave

Sociale Kaart
  Hoofdstuk 9 De school als maatschappelijke omgeving
 

9.1 Regels en afspraken
9.2 Leerlingenbegeleiding en zorg
9.3 Vertrouwenspersoon en klchtencommissie
9.4 Signalen

9.1. REGELS EN AFSPRAKEN

Overal waar mensen samen leven en werken, zoals op school, zijn voor een goede gang van zaken regels en afspraken nodig. Voor het grootste deel hebben die betrekking op gezondheid en veiligheid. Elke school kent wel expliciet of impliciet zulke regels en afspraken. Meestal worden ze uit preventief oogpunt door de schoolleiding vastgesteld en valt het pedagogisch concept van de school er enigszins uit af te lezen.

De school heeft bij wet een taak in het bevorderen van gezond gedrag bij leerlingen. De jeugdgezondheidszorg (JGZ) en gezondheidsvoorlichting en -opvoeding (GVO) van de GGD hebben een taak op het gebied van collectieve preventie van ziekten. Samen kunnen school en GGD deze taken verwezenlijken door het voeren van een gezondheidsbeleid op school. Onderdeel van zo'n schoolgezondheidsbeleid (SGB) vormt het vaststellen en handhaven van gedragsregels en -afspraken op school met betrekking tot gezondheid en veiligheid. Daarnaast kan de school aandacht besteden aan gezondheidseducatie, verbetering van zowel fysische als psychosociale aspecten van het leef- en werkmilieu en aan begeleiding van leerlingen bij groei en ontwikkeling.
Het ligt voor de hand dat genoemde activiteiten op elkaar worden afgestemd om optimaal effectief te kunnen zijn. Zo is het bijvoorbeeld zinloos om afspraken te maken over handenwassen na toiletgebruik wanneer de voorzieningen daartoe ontbreken of er in de lessen gezondheidseducatie geen aandacht aan het belang van hygiëne op school wordt besteed. Pas als genoemde activiteiten in onderlinge samenhang worden uitgevoerd, kunnen we spreken van een geïntegreerd of samenhangend SGB.

Het is belangrijk de vaststelling en invoering van regels en afspraken op school systematisch en volgens een voor alle betrokkenen heldere procedure aan te pakken. JGZ en GVO kunnen hierbij een stimulerende en adviserende rol spelen. Om een begin te maken met de samenwerking met een schoolteam op dit terrein kan de JGZ- en/of GVO-medewerker een schoolteambijeenkomst organiseren.

Bij "regels en afspraken" moeten de volgende onderwerpen aan de orde komen:

  • uitgangspunten voor regels en afspraken op school;
  • het betrekken van leerlingen bij vaststelling van regels en afspraken;
  • procedure voor het maken regels en afspraken in de klas;
  • procedure voor het maken van regels voor de hele school;
  • handhaving van regels en afspraken.

9.2. LEERLINGENBEGELEIDING EN -ZORG

Leerlingenbegeleiding en -zorg omvat alle vormen van formele en informele zorg voor het welzijn, de veiligheid en de gezondheid van alle leerlingen in school. Leerlingen kunnen worden geconfronteerd met problemen die hun leren en functioneren direct of indirect in de weg staan. Problemen die variëren van concentratiestoornis en faalangst tot eetverslaving en suïcidaal gedrag.
Op veel scholen is de leerlingenbegeleiding en -zorg al behoorlijk ver doorgevoerd. Mentoren, leerlingenbegeleiders, jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen, enzovoorts hebben hun specifieke taken. Zij werken binnen en buiten de klas, in de groep en met individuele leerlingen, op afspraak of bij een min of meer toevallige ontmoeting. Hier is dus samenwerking en afstemming een vereiste om het "net" van leerlingenzorg sluitend te krijgen. Leerlingen moeten op de hoogte zijn van de mogelijkheden voor deze hulp.

Sociale kaart
De school zal duidelijk moeten krijgen waar grenzen liggen van de eigen verantwoordelijkheid: tot hoever kun je hulp bieden en wat hoort niet meer tot de taak van de school? Bij leerlingenbegeleiding en -zorg zijn signalering, opvang, begeleiding en doorverwijzing sleutelbegrippen. In dat laatste geval is het van belang dat de school beschikt over een functionerende sociale kaart. Het is aan te bevelen dat een of meerdere personen op school de speciale taak hebben persoonlijke contacten te onderhouden met de diverse hulpverleningsinstanties. Zo'n levende sociale kaart maakt het mogelijk snel en doelmatig door te verwijzen.
Voor de deskundigheidsbevordering van de leraar als zorgverlener is zo'n sociale kaart ook van nut. Externe instellingen als de GGD, de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ), Landelijke Pedagogische Centra, enzovoort hebben de kennis in huis om docenten en leerlingenbegeleiders te scholen en te trainen.

Protocollen
Zowel onderwijs als jeugdhulpverlening en -gezondheidszorg hebben van de overheid de opdracht om intersectorale samenwerking vorm te geven.
Als er op school protocollen zijn voor calamiteiten die leerlingen kunnen overkomen, kan dat van enorme waarde zijn. Aangrijpende zaken als seksueel geweld, suïcide(poging) en overlijden hebben een dermate grote emotionele impact dat een adequate handelingsstrategie gemakkelijker tot stand komt indien van tevoren over zo'n strategie is nagedacht.Door geformaliseerde opvangmogelijkheden kunnen leerlingen zich op school veilig en gesteund voelen.

9.3. VERTROUWENSPERSOON EN KLACHTENCOMMISSIE

Per 1 oktober 1994 is de herziene Arbo-wet van kracht, die schoolbesturen verplicht maatregelen te treffen te bescherming van personeel en leerlingen tegen seksuele intimidatie, agressie en geweld. Een van die maatregelen is het instellen van een klachtenprocedure, inclusief een klachtencommissie.

Intern contactpersoon
De school zal een of meerdere personen moeten hebben die beschikbaar zijn als een leerling, ouder of collega een klacht wil indienen. Voor een eerste contact is een persoon van de school daarvoor het meest geschikt. Het is immers van groot belang dat de klager vertrouwen heeft in de desbetreffende persoon. Deze persoon mag echter niet in een loyaliteitsconflict komen. Daarvoor is het belangrijk om taken af te bakenen.

Extern vertrouwenspersoon
Daarnaast is het noodzakelijk om een persoon van buiten de school aan te stellen als extern vertrouwenspersoon. Het is echter wel belangrijk dat deze persoon de populatie van de school kent. Hierbij valt te denken aan een medewerker van de GGD, iemand van de Arbo-dienst of schoolbegeleidingsdienst. Deze functionaris heeft tot taak om het probleem helder te krijgen en de nodige verdere stappen met de klager te bespreken. Hier kan ook een gesprek met de aangeklaagde en doorsturen van de klacht naar de klachtencommissie horen.
Het is noodzakelijk te bekijken of er belangenverstrengeling kan optreden bij het behandelen van een klacht. Het kan voorkomen dat een klacht binnenkomt over een persoon waarmee een werkrelatie bestaat. Het is dan beter om een ander extern vertrouwenspersoon in te schakelen. Het is daarom zinvol om een netwerk van vertrouwenspersonen in de regio te creëren. Men kan dan zo nodig voor elkaar invallen.

Regionale Klachtencommissie
In steeds meer regio's worden regionale klachtencommissies gevormd. Het grote voordeel is dat deze commissie 'know how' opbouwt. Zij kunnen de externe vertrouwenspersonen adviseren welke stappen nodig zijn.
Via deze commissie kunnen bijvoorbeeld ook 'klankbord-groepen' voor interne contactpersonen en externe vertrouwenspersonen gevormd worden die ondersteunend kunnen zijn. Men kan elkaar (anoniem) raadplegen bij een moeilijke klus. Men kan van elkaars fouten leren. Ook hier is belangenverstrengeling mogelijk. Bijvoorbeeld een jurist van de commissie kan bij een kantoor werkzaam zijn waar de aangeklaagde ondersteuning vraagt voor de afhandeling van de klacht. Het kan dan niet zo zijn dat van een kantoor twee mensen tegenover elkaar in de commissie zitten. Dus ook hier is een netwerk van meerdere personen noodzakelijk. Plaatsvervangers moeten vooraf geregeld zijn.

9.4. SIGNALEN

Leraren zijn bij uitstek in de gelegenheid problemen van kinderen te signaleren op basis van de constatering: "de leerling is anders dan anders" of "de leerling is anders dan de anderen in de groep". Een dergelijke constatering moet echter wel met de grootst mogelijke voorzichtigheid worden gedaan. Men moet vermijden dat mening en observatie vertekend worden door vooroordelen ("zij heeft altijd last van ...."; "een paar jaar geleden had ik gelijk, dus nu......"). Door een gefixeerde waarneming loopt men het gevaar dat het oordeel al vast ligt op basis van één indicatie en men in alles een bevestiging ziet van dat oordeel.Voor het signaleren van problemen is een kritische observatie een eerste vereiste. Daarnaast dient het signaleren gestructureerd te gebeuren. De praktijk is nu dat het signaleren van problemen aan het toeval wordt overgelaten. Men kan het volgende doen om de rol van het toeval zoveel mogelijk te reduceren:

  • een sfeer in de groep creëren waarin leerlingen hun inbreng hebben, serieus genomen worden en hun eigen verantwoordelijkheden hebben. In zo'n geval zullen leerlingen het gemakkelijker vinden om zich te uiten en eventuele problemen te bespreken. Een open houding van de leraar is in deze bepalend;
  • door middel van een sociogram regelmatig peilen hoe de onderlinge contacten tussen leerlingen zijn;
  • leerlingengegevens registreren, waardoor veranderingen in de loop van de tijd beter zichtbaar worden;
  • aan leerlingen en hun ouders bekend maken welke persoon of groep zich beschikbaar stelt om problematiek te bespreken.

Wanneer er een vertrouwenspersoon of team aanwezig is zullen leerlingen in een noodsituatie sneller contact opnemen.
Welke signalen voor welk probleem staan is niet te zeggen. Er is een scala van signalen die een leerling in nood geeft en die vaak pas later zijn te herleiden tot het probleem. Dit is niemand te verwijten omdat gedragingen even zo vaak wel als niet als signalen van problematiek zijn bedoeld. Erg belangrijk is om plotselinge veranderingen in gedrag of uiterlijk met zorg te volgen.
Wanneer u zich zorgen maakt over een bepaalde leerling is het raadzaam om een collega te vragen of deze ook veranderingen opmerkt. Een gesprek met de leerling waarin kenbaar gemaakt wordt dat u open staat voor problemen kan de leerling op weg helpen te praten. Steek niet de kop in het zand.