Handboek 12-19

Inhoudsopgave

Sociale Kaart
  Hoofdstuk 10 Gezinsvormen
 

10.1 Kinderen uit onvolledige gezinnen
10.2 Echtscheiding
10.3 Adoptiegezinnen
10.4 Stiefgezinnen
10.5 Niet-thuiswonende kinderen
10.6 Pleeggezinnen

10.1 KINDEREN UIT ONVOLLEDIGE GEZINNEN

Wat is het?
Onder onvolledige gezinnen wordt verstaan éénoudergezinnen, waarbij één van beide ouders hetzij door echtscheiding of door overlijden is weggevallen of nooit aanwezig is geweest. Ook kan een ouder tijdelijk afwezig zijn, bijvoorbeeld in verband met werk.
De schoolprestaties en schoolloopbaan van kinderen uit een éénoudergezin verlopen iets minder soepel, zo blijkt uit onderzoek. Dit komt voornamelijk voort uit het feit dat het merendeel van de éénoudergezinnen leeft op het minimum bestaansniveau. Alleenstaande ouders hebben daarnaast wel vaker contact gehad met professionele instellingen (43% tegen 22%) dan ouders uit twee-oudergezinnen, waaruit blijkt dat alleenstaande ouders meer steun zoeken bij de opvoeding, mogelijk omdat ze er alleen voor staan. Er hoeft niet persé sprake te zijn van grotere problemen dan in andere gezinssituaties.
Mogelijke positieve kenmerken van het éénoudergezin (geen ruziënde ouders, vroegere zelfstandigheid en verantwoordelijkheidsgevoel bij de kinderen) worden vaak over het hoofd gezien. Wat voor een kind 'niet leuk' is, is niet per definitie 'slecht'. Een kind kan ook 'groeien' door problemen, zolang het die maar aankan.
Het alleenstaand ouderschap op zich hoeft dan ook geen probleem te zijn: het is slechts een opvoedingssituatie die verschilt van het traditionele kerngezin. Wel kan een combinatie of opeenstapeling van aspecten die met het één-ouderschap samenhangen problemen opleveren. Als bijvoorbeeld scheiding de reden is van het ontstaan van een éénoudergezin, kan dit heftige emoties veroorzaken. Ook kunnen kinderen tegenstrijdige gevoelens hebben t.a.v. de ouder die is weggegaan, enerzijds in de steek gelaten voelen, anderzijds nog steeds van deze ouder houden.

Wat kunt u als docent doen?

  • Bij een veranderde gezinssituatie extra letten op het gedrag van de adolescent en dat eventueel met hem/haar en/of de ouder bespreken.
  • Openstaan voor signalen die je opvangt en gelegenheid geven daarover te praten, in de klas of individueel.

10.2. ECHTSCHEIDING

Wat is het?
Kinderen die in een gezin worden grootgebracht, zien hun gezin vaak als een eenheid die er altijd was en altijd zal zijn. De aanwezigheid van ouders wordt als vanzelfsprekend ervaren. Het weggaan van één van de ouders verstoort dit beeld. Een echtscheiding is geen eenmalige gebeurtenis waarna het leven gewoon weer doorgaat. Het gaat om een proces waarbinnen de daadwerkelijke scheiding (het weggaan van één ouder) één van de gebeurtenissen is en iedere gebeurtenis weer aanleiding geeft tot nieuwe veranderingen. De scheiding van de ouders is voor kinderen een ingrijpende verandering in hun leven.
Vaak zijn kinderen een tijd van slag af en ondergaan ze allerlei gevoelens van boosheid, verdriet en teleurstelling. Dit alles soms vermengd met gevoelens van opluchting en tevredenheid. Deze gevoelens kunnen zich uiten in bijvoorbeeld plotseling huilen, schreeuwen of pesten. Sommige kinderen proberen juist om hun gevoelens niet te uiten. Zij doen alsof er niets aan de hand is, gedragen zich extra lief of trekken zich in zichzelf terug. Ieder kind zal anders reageren, afhankelijk van de ontwikkelingsfase, de relatie tussen kind en verzorger(s) en de steun die de omgeving het kind biedt.

Een aantal zaken die de meeste kinderen bezighouden zijn:

  • Schuld:
    Veel kinderen hebben het gevoel dat de scheiding hun schuld is. Door de schuld naar zich toe te trekken probeert het kind greep te krijgen op de verwarrende situatie. "Als het door mij fout gelopen is, kan ik ook zorgen dat het goed komt". Soms wordt dit versterkt door de houding van de ouders.
  • Vertrouwen:
    Kinderen zijn soms bang dat de ouder bij wie ze wonen de zorg niet aankan en misschien óók wel weggaat. Kinderen betwijfelen of de ouders nog wel van hen houden en vragen extra aandacht. Door zich vervelend of brutaal op te stellen, testen ze de liefde van de ouders uit. Het kan ook zijn, dat kinderen juist heel lief zijn en zorgzaam gedrag gaan vertonen en zich verantwoordelijk gaan voelen voor hun ouders. In extreme gevallen nemen de kinderen de rol van de vertrekkende ouder over.
  • Schaamte:
    Veel kinderen schamen zich ervoor dat hun ouders gescheiden zijn. Ze durven er niet met anderen over te praten uit angst om gek of zielig gevonden te worden.
  • Loyaliteitsconflict:
    Kinderen hebben vaak het gevoel dat ze voor één van de ouders moeten kiezen. Dat kan niet want ze houden vaak van allebei. Kinderen zijn in veel gevallen bang dat ze één van de ouders verdriet of te kort doen. Voor alle kinderen geldt dat ze tijd nodig hebben om aan de echtscheiding en de nieuwe situatie te wennen.

Wat kunt u als docent doen?
Kinderen die te maken krijgen met de scheiding van hun ouders hebben steun nodig. Mensen die dicht bij ze staan, kunnen die steun het best geven. Voor ouders in een echtscheidingssituatie is het heel moeilijk om hun kind de nodige steun te geven. Ze worden veelal zelf in beslag genomen door hun eigen emoties en allerlei praktische zaken die geregeld moeten worden. Ook voelen ouders zich vaak schuldig omdat zij de oorzaak zijn van het verdriet en de verwarring van hun kind. Juist in deze situatie kan een docent een belangrijke steun zijn voor het kind. Dit kun je als docent doen door wat extra persoonlijke aandacht te geven, goed naar het kind te luisteren en er geen overdreven punt van te maken als het leren een tijdje minder goed gaat.

Enkele aandachtspunten voor docenten

  • Het is van belang dat u als docent op de hoogte bent van de thuissituatie. Dit geeft het kind een veilig gevoel. Overleg met de ouder(s) hoe het kind het beste gesteund en opgevangen kan worden.
  • Echtscheiding is ook voor ouders een ingrijpende gebeurtenis. Zij kunnen in deze situatie op zoek gaan naar steun en het is mogelijk dat zij die steun gaan zoeken bij de docent van hun kind. Als docent is het daarbij van belang dat u vooral op het belang van het kind blijft letten. Overleg met de ouders maar blijf dit doen met het kind als invalshoek. Een docent is geen hulpverlener en het behoort dan ook niet tot uw taak (en verantwoordelijkheid) om ouders te begeleiden bij het oplossen van hun problemen. Wel kunt u de ouders ondersteunen en adviseren over waar hulp voor ouders en/of kinderen te vinden is.
  • Probeer geen partij te worden tussen de ouders. Dit kunt u onder meer doen door goed op de hoogte te zijn over wat de ouders met betrekking tot het kind zijn overeengekomen.
    Bijvoorbeeld:
    o Mag het kind na schooltijd meegaan met de niet opvoedende ouder?
    o Heeft de toeziend voogd ook inzage in de schoolvorderingen van het kind?
  • Behandel de informatie over de thuissituatie altijd vertrouwelijk. Overleg altijd met ouders en kind wat er wel en wat niet aan de klas verteld kan worden.
  • Voor sommige kinderen is de echtscheiding een hele opluchting: eindelijk is de spanning thuis doorbroken. Maak de situatie dus niet erger dan dat het voor het kind is.
  • Laat uw reacties leiden door wat u bij het kind signaleert. In het algemeen is het belangrijk dat kinderen leren om hun gevoelens te verwoorden.

Tot slot: Leid niet automatisch alle problemen die het kind op school geeft terug op de echtscheiding. Blijf oog houden voor mogelijke andere oorzaken.

10.3 ADOPTIEGEZINNEN

Door adoptie wordt een kind het wettig kind van het echtpaar dat het adopteert. Het kind krijgt de familienaam van de adoptie-vader. Door een sterke vermindering in aanbod van in Nederland geboren kinderen is het aantal buitenlandse kinderen dat geadopteerd wordt, sterk gestegen.

De belangrijkste redenen waarom de biologische ouders afstand doen zijn:

  • ongehuwd moederschap;
  • overlijden van een partner;
  • natuurrampen en oorlogen;
  • uitzichtloze economische omstandigheden.

Adoptiekinderen kunnen voor hun komst naar Nederland veel meegemaakt hebben. Aanpassingsproblemen zijn groter naarmate het kind ouder is en meer vervelende ervaringen achter de rug heeft.
De periode van de puberteit wordt als de kritieke fase in het aanpassingsproces van adoptiekinderen gezien. Zij kunnen dan voortdurend bezig zijn met hun herkomst. Omdat hun wortels vaag of onbekend zijn, ervaren zij eerder het gevoel een buitenstaander te zijn of een uitzonderingspositie in te nemen. Naarmate de verhouding met hun ouders als onbevredigender wordt ervaren, zal het kind zich meer inspannen zijn oorspronkelijke ouders te achterhalen en te ontmoeten

De meest voorkomende problemen bij adoptiekinderen tussen 12 en 19 jaar (er van uitgaand dat ze al langere tijd in Nederland verblijven) zijn:

  • relationele en contactuele problemen:
    deze vertonen een samenhang met de positieve of negatieve ervaringen van het kind. De problemen kunnen zich uiten in:
    o sterke onverschilligheid; het niet tonen van emoties;
    o allemansvriendje zijn;
    o loyaliteitsconflicten;
    o hechtingsproblemen.
  • gedragsproblemen:
    o provocerend gedrag;
    o ongehoorzaamheid, brutaliteit en opstandigheid;
    o neiging tot dominantie;
    o weghalen en pikken, liegen en jokken;
    o geslotenheid t.a.v. problemen uit het verleden;
    o ongevoelig en onbereikbaar;
    o moeilijk pedagogisch beïnvloedbaar;
    o driftig, agressief, jaloers;
    o concentratiemoeilijkheden en chaotisch gedrag.

Wat kunt u als docent doen?
Adoptiekinderen zijn net als anderen in de adolescentiefase bezig met het ontwikkelen van een eigen identiteit. Het besef en de acceptatie van eigen specifieke omstandigheden kunnen aanleiding geven tot problemen of het oplaaien van emoties. Als mentor is het belangrijk een dusdanig contact op te bouwen dat het adoptiekind zich vrij voelt om met onzekerheden, twijfels of negatieve gevoelens te komen. Door actueel gedrag met eerdere ervaringen te verbinden wordt de ruimte bij de opvoeders geschapen om gedrag dat als moeilijk wordt ervaren minder te zien als tegen hun persoonlijk gericht.
Help de ouders en/of het kind hulp te accepteren indien de situatie daar aanleiding toe geeft.

10.4. STIEFGEZINNEN

Een stiefgezin is een leef- en gezinsvorm van volwassenen en kinderen waarbij een of beide opvoeders kinderen uit een eerdere relatie meebrengen. Een stiefgezin ontstaat door hertrouwen van één of beide ouders of samenwonenden. De opvoeder in een stiefgezin kan de biologische ouder zijn van één of meer kinderen. De kinderen in een stiefgezin kunnen biologische broers en zussen hebben, maar ook stiefbroers en/of zussen. Eventueel komen er ook halfbroers/-zussen bij. Dit betekent dat er drie "soorten" kinderen kunnen zijn in een gezin met bijvoorbeeld ook drie verschillende achternamen. Een stiefgezin kan er dus zeer ingewikkeld uitzien.

Kenmerken van een stiefgezin:

  • een stiefgezin begint vanuit een verliessituatie (scheiding of overlijden);
  • er hebben ingrijpende veranderingen na elkaar plaatsgevonden: overlijden/scheiding, ééouder-periode, komst van een nieuwe partner;
  • de partners kiezen allereerst voor elkaar. Een nieuwe partner is zelden een keuze van de kinderen;
  • de relatie met de niet verzorgende ouder blijft van invloed;
  • er kan vanuit hoge en/of onduidelijke verwachtingen gestart worden;
  • de rolverdeling binnen het nieuwe gezin kan onduidelijk zijn;
  • in een stiefgezin kunnen loyaliteitsconflicten spelen;
  • twee gezinsculturen komen bij elkaar en van daaruit een nieuwe gezinscultuur creëren is niet eenvoudig
  • kinderen leven dikwijls in twee gezinsculturen;
  • de leden van een stiefgezin krijgen te maken met een uitgebreider en ingewikkeld geheel van familieleden;
  • de beleving van intimiteit en seksualiteit binnen het nieuwe gezin is, zowel bij verzorgers als bij kinderen, aan verandering onderhevig. Onderlinge grenzen kunnen verschuiven.

In een stiefgezin kunnen zich naast de gewone gezinsproblemen problemen voordoen die te maken hebben met de complexe leefsituatie binnen een stiefgezin. Interne en externe druk om als een gewoon gezin te functioneren kunnen groot zijn. Loyaliteitsproblemen zijn dikwijls de kern. Adolescenten kunnen in een stiefgezin klem komen te zitten: enerzijds hoort het bij hun leeftijd om zich los te maken van het gezin, anderzijds wordt er van hun verwacht dat zij zich inzetten voor het nieuwe gezin.

Specifieke reacties van kinderen (tussen 12 en 19 jaar) in stiefgezinnen kunnen zijn:

  • luidruchtig gedrag;
  • spijbelen;
  • agressie;
  • zich afzonderen;
  • concentratiestoornissen;
  • extreme verantwoordelijkheidsgevoelens.

Wat kunt u als docent doen?
Aandachtspunten voor ondersteuning en hulpverlening aan stiefgezinnen:

  • geef aandacht aan de plaats, de belangen en de problemen van de adolescent in het stiefgezin. Hij/zij heeft meestal meer tijd nodig dan de ouders om aan de nieuwe situatie te wennen, en moet daarnaast de ruimte krijgen om van de biologische (en stief)ouder te mogen houden;
  • maak de leden van een stiefgezin duidelijk dat het proces om een nieuw gezin te vormen tijd kost. Spanningen en problemen zijn de eerste tijd bijna onvermijdelijk;
  • maak de leden van een stiefgezin duidelijk dat, vanuit de complexe situatie waarin zij leven, hun problemen begrijpelijk zijn;
  • wees alert op de neiging van de leden van een stiefgezin om voor zichzelf en de buitenwereld te ontkennen dat zij in een specifieke gezinsvorm leven. Reacties uit de omgeving kunnen bijdragen tot een ontkennende houding;
  • geef nadrukkelijk aandacht aan de tijd voor het ontstaan van het stiefgezin en het geleden verlies;
  • besteed aandacht aan de wens van de leerling ten aanzien van uitnodiging van welke ouder(s) voor ouderavonden;
  • stimuleer zo nodig het zoeken en aanvaarden van hulp. Bij die hulpverlening moet onder meer aandacht gegeven worden aan het verlies in het verleden, de invloed van de niet-verzorgende ex-partner(s), de verschillende rollen binnen het stiefgezin en de verwachtingen die de gezinsleden ten opzichte van elkaar hebben.

10.5. NIET-THUISWONENDE KINDEREN

Kinderen en adolescenten kunnen om uiteenlopende van praktische en/of pedagogische redenen niet thuis bij hun ouders wonen. Afhankelijk van leeftijd, problematiek en vooruitzichten wordt, wanneer uithuisplaatsing noodzakelijk wordt geacht, gekozen voor een internaat of begeleid kamerbewoning met, wanneer nodig, een kamertraining.
Tegenwoordig wordt, wanneer dat maar even mogelijk is, getracht het kind binnen zijn/haar gezinssituatie te laten wonen en daar hulp te bieden aan kind en gezin. Een ambulante vorm van (intensieve) hulpverlening is de hometraining of thuisbehandeling. De verschillende behandelmethoden die hieronder vallen hebben met elkaar gemeen dat de ouder(s) zeer nadrukkelijk bij de hulpverlening worden betrokken en ingeschakeld. Met name bij kinderen jonger dan 12 jaar, levert thuisbehandeling bemoedigende resultaten. Bij adolescenten daarentegen kan lang niet altijd een uithuisplaatsing worden voorkomen.

Tehuizen/internaten
Onder internaten vallen tehuizen voor normaal begaafde jeugd, medische kindertehuizen (voor kinderen met medische of psychische problemen) en observatie- en behandelingstehuizen. In de laatste categorie tehuizen worden jeugdigen opgenomen met relatief veel psychosociale problematiek.
In alle gevallen waarin een tijdelijk verblijf van een kind of adolescent buiten het gezin onvermijdelijk lijkt, staat men voor de keuze: een instelling of een pleeggezin, soms ook een combinatie. De keuze heeft niet alleen te maken met dat wat pedagogisch wenselijk is, maar ook met praktische mogelijkheden. Oudere kinderen en adolescenten geven er zelf vaak de voorkeur aan in een instelling of een klein tehuis een onderkomen te krijgen.
Om recht te doen aan de variëteit van problematiek, streven internaten een zo groot mogelijke differentiatie binnen hun setting na. Zo zijn er verticale leefgroepen voor jonge kinderen van verschillende leeftijden en horizontale groepen, die voornamelijk bestaan uit pubers en adolescenten.
De leerling die in een internaat woont, loopt kans om op school in een isolement te raken. Hij kan worden gepest en afgewezen door zijn klasgenoten, die -soms beïnvloed door hun ouders- vaak vooroordelen hebben jegens kinderen uit internaten. De leerling op zijn beurt kan zich ook schamen voor zijn internaat, waardoor hij zijn klasgenoten daar niet uit durft te nodigen.

Alternatieve woonruimten
Er zijn gezinshuizen, waar ± 4 jongeren uit een internaat in een gezin wonen, samen met kinderen uit het gezin. Het gezin krijgt dan begeleiding vanuit het internaat.

Begeleid kamerwonen
Voor adolescenten bestaat de mogelijkheid van kamertraining, waarin zij zich bekwamen in praktische en sociale vaardigheden onder begeleiding van een mentor.

Wat kunt u als docent doen?

  • Letten op signalen van medeleerlingen om na te gaan hoe zij tegen het niet thuiswonende kind aankijken. Eventuele vooroordelen bespreekbaar maken.
  • Besef en acceptatie van de eigen specifieke situatie kunnen aanleiding geven tot problemen of het oplaaien van emoties. Als mentor is het belangrijk om een dusdanig contact op te bouwen dat het niet thuiswonende kind zich vrij voelt om met onzekerheden, twijfels of negatieve gevoelens te komen.

10.6. PLEEGGEZINNEN

Pleegzorg is een vorm van dienstverlening van gezinnen aan gezinnen. Pleegouders zorgen enige tijd voor kinderen van ouders die in moeilijke omstandigheden verkeren. Het gaat om kinderen tot 18 jaar. Een pleegkind is een kind dat niet bij zijn vader of moeder kan wonen en daarom in een ander gezin is.

Redenen van uithuisplaatsing kunnen zijn:

  • verwaarlozing en mishandeling;
  • detentie van de ouders;
  • seksueel misbruik;
  • psychiatrische ziekte van de ouder(s);
  • bijzondere karakteristieken van een kind (o.a. handicaps) waardoor ouders het niet meer alleen aankunnen;
  • verstoorde relatie ouders-kind door ongelukkige samenloop van omstandigheden en opeenvolgende onderlinge reacties op elkaar.

De doelstelling van pleegzorg is altijd in het belang van het kind, nl. dat het kind zich kan ontwikkelen in al zijn facetten (lichamelijk, sociaal en psychisch) en de kans krijgt uit te groeien tot een volwassen lid van de samenleving.
Er bestaan allerlei vormen van pleegzorg: opvang bij crisis, kortdurend, voor langere tijd, alleen overdag, therapeutisch. Het doel is altijd ouders en kind weer bij elkaar te krijgen. Als dit niet lukt dan biedt pleegzorg soms een definitief perspectief. Pleegzorg wordt echter nooit adoptie.

Veel ouders maken vrijwillig gebruik van pleeggezinnen, bijv. binnen hun familie. Soms echter is het noodzakelijk dat de kinderrechter ingrijpt om het kind te beschermen.

Pleegkinderen hebben minstens één ingrijpende ervaring achter de rug: ze kunnen niet bij hun ouders blijven. Ze kunnen zich daar schuldig en boos over voelen of ze schamen zich en zijn verdrietig. Ze kunnen ook opgelucht zijn, omdat er in hun situatie iets is veranderd. Al deze gevoelens beïnvloeden hun doen en laten.
De problematiek van een kind in een pleeggezin kan verergeren als het klem komt te zitten tussen eigen ouders en pleegouders.

Wat kunt u als docent doen?
Ook hier geldt: aandacht besteden aan de specifieke situatie van de adolescent en zorgen dat er een contact ontstaat waarin de leerling met vragen, problemen e.d. bij de mentor terecht kan.