|
Wat is het?
Bewust en onbewust zijn ouders altijd bezig met het vormen en beïnvloeden
van hun kinderen. Ook anderen in de omgeving leveren hieraan hun bijdrage.
Voor de school is er een expliciete taak: het vermeerderen van kennis
en vaardigheden door middel van onderwijs. Het doel van opvoeding en onderwijs
is kinderen te vormen en toe te rusten zodat zij zelfstandig een eigen
rol in de maatschappij kunnen spelen.
Niet alle opvoeders zijn altijd bewust bezig met opvoeden. Er zijn ook
positieve en negatieve effecten aan een scala van beïnvloedbare factoren
die een rol kunnen spelen buiten de opvoedkundige relatie, zoals bijvoorbeeld
de televisie.
Bij pubers spelen de vriendenkring en de grotere subculturele groep van
leeftijdgenoten (peergroup) een belangrijke rol. De jongere reageert op
impulsen uit zijn omgeving en past zich aan door feedback (socialisatie).
Of de opvoeding geslaagd is, hangt sterk af van wie dat beoordeelt en
wat diegene als positief of negatief beoordeelt en wat de verwachtingen
of doelstellingen waren (subjectief, cultureel aspect). Ook in socialisatie
en opvoeding spelen cultuurverschillen een rol.
Als kinderen naar de middelbare school gaan, gaan de drie partijen ouders,
kind en school er impliciet van uit dat deze school bij dit kind past
en vice versa. De school moet het kind als leerling accepteren en het
kind moet de school aanvaarden als een prettige omgeving om zich verder
te kunnen ontwikkelen. De ouders moeten hun kind willen toevertrouwen
aan deze school. In de praktijk blijkt hierover lang niet altijd duidelijkheid
te zijn. Vaak is er helemaal niet over nagedacht en gaat een kind naar
de school waar de meeste van zijn vroegere klasgenoten naar toe gaan.
Soms ook wordt een kind gestuurd naar de school die de ouders het best
vinden passen bij hun "stand" of kiest een kind zelf zijn school
op grond van verhalen over gave feesten of het assortiment van de kantine.
De ouders willen de beste school voor hun kind maar moeten zich afvragen
of wat zij denken dat goed is voor hun kind wel overeenkomt met wat het
kind en de school denken. De kinderen willen een fijne school waar zij
zich thuis voelen maar moeten zich ook realiseren dat het niet alleen
om een prettige tijd gaat. De school doet natuurlijk zijn best om zoveel
mogelijk leerlingen te trekken, maar zou zich op de open dagen niet alleen
op de kwantiteit maar ook op de kwaliteit van de toekomstige leerlingen
moeten oriënteren.
Voor de juiste matching
zijn de volgende vragen van belang:
- Past de soort
opleiding bij de capaciteiten van de leerling?
- Strookt het opvoedkundige
klimaat op school met het regime dat thuis geldt?
- Botsen de levensbeschouwelijke
achtergronden van school en thuis niet met elkaar?
- Welke normen en
waarden hanteren wij/zij?
- Wat verwachten
wij van elkaar? Weten we dat ook van elkaar?
Ook als er problemen
rijzen in de loop van de schoolcarrière van een kind is het goed
om alsnog deze vragen te stellen en zoveel mogelijk antwoorden te krijgen
die richting kunnen geven aan het vinden van oplossingen voor de problemen
(b.v. andere school adviseren, verwachtingen bijstellen, ouders voorlichten).
De eerste vraag hoort beantwoord te zijn door het advies van de basisschool
of een test. Zo nodig beschikt de school over toetsen en testmogelijkheden
om in een later stadium het oorspronkelijke advies en niveau te heroverwegen.
Bij de overige vragen zijn wederzijdse informatie-uitwisseling over de
genoemde thema's en wederzijdse acceptatie van groot belang.
Wat kan de school
doen?
Het is voor een school als opvoedingsinstelling goed om duidelijk te zijn
over de doelstellingen, de maatschappijvisie en de bijbehorende normen
en waarden ten aanzien van opvoeding. Belangrijk is een zo goed mogelijke
afstemming te verkrijgen met de (gemeenschappelijke) opvoedingscultuur
van de opvoeders. Het 'opvoedingsresultaat' wordt namelijk over het algemeen
gunstig beïnvloed door positieve gerichtheid op opvoeding en eenduidigheid
van opvoedkundige doelen. Een slechte invloed gaat uit van onverschilligheid
en van gebrek aan afstemming of strijdigheid van doelstellingen of methoden.
11.1
Opvoedingsstijl in het gezin
11.2 Sociaal-economische situatie
11.3 Socialisatie
11.4 Opvoedingscultuur
11.5 Disfunctionele opvoeding
11.1. OPVOEDINGSSTIJL
IN HET GEZIN
Het Verdrag Inzake
De Rechten Van Het Kind (inwerkingtreding voor Nederland 8 maart 1995)
erkent "dat het kind, voor de volledige en harmonische ontplooiing
van zijn of haar persoonlijkheid, dient op te groeien in een gezinsomgeving,
in een sfeer van geluk, liefde en begrip".
Een gezin is een samenlevingsvorm, die minimaal uit één
volwassene en één kind bestaat en waarin de volwassene materiële
en immateriële zorg aan het kind verleent. De relaties binnen het
hierboven genoemde moderne gezin zijn, ten opzichte van het traditionele
gezin (man, rouw, kinderen), zowel kwantitatief als kwalitatief veranderd.
Deze fundamentele verandering van de gezinssamenstelling heeft onmiskenbaar
invloed op de ontwikkeling van kinderen, alhoewel nog onvoldoende duidelijk
is in welke hoedanigheid en in welke mate dit zich manifesteert. Wanneer
de ouder een kind het volgende biedt, lijkt een normale sociale en emotionele
ontwikkeling mogelijk.
De ouder:
- accepteert het
kind onvoorwaardelijk;
- voelt zich affectief
betrokken bij het kind;
- biedt lichamelijke
en emotionele bescherming;
- heeft een ideaal
of overtuiging en leeft deze voor;
- ondersteunt en
respecteert de in de maatschappij geldende waarden en normen en draagt
dit uit;
- stelt aan de leeftijd
aangepaste eisen aan het kind;
- geeft aangepaste
vrijheid en verantwoordelijkheid;
- prijst, complimenteert
als het goed gaat;
- leert het kind
zichzelf en anderen te waarderen en te respecteren.
Ieder gezin heeft
zowel bevorderende als belemmerende factoren voor de groei en ontwikkeling
van kinderen. Het is een utopie te veronderstellen precies de zorgbehoefte
van ieder kind, in verschillende leeftijdsfasen, te kunnen bepalen en
hiernaar te handelen.
In een gezond gezinsklimaat is de cohesie optimaal, in die zin dat deze
stimulerend is voor de persoonlijke groei en ontwikkeling van het kind
en gericht is op de uiteindelijke zelfstandigheid. Een gezond gezinsklimaat
kenmerkt zich ook door een duidelijke differentiatie tussen ouder en kind
ten aanzien van taken en verantwoordelijkheden, ofwel een hiërarchisch
systeem met zowel een duidelijke structuur als duidelijke grenzen. Het
blijkt dat ouderlijke steun, een hechte band, regelgeving en discipline
en met name respect voor het individu, kinderen weerbaarder maakt tegen
stress veroorzakende omstandigheden. Een gezonde alliantie in het gezin
is die tussen de ouders. Beide partners delen de opvoedingsverantwoordelijkheid
en steunen elkaars gezag.
Mede bepalend voor
het gezinsklimaat is de opvoedingsstijl, waarvan wij er vier onderkennen:
- autoritatief :
eisen stellend, controlerend;
accepterend, responsief en kindgericht;
- autoritair : eisen
stellend, controlerend;
verwerpend, niet-responsief en oudergericht;
- permissief : geen
eisen stellend, weinig controle;
accepterend, responsief en kindgericht;
- verwaarlozend
: geen eisen stellend, weinig controlerend;
verwerpend, niet-responsief en oudergericht;
Uit onderzoek blijkt
dat de autoritatieve (op natuurlijk gezag berustende) opvoedingsstijl
het meest wenselijk is , die leidt "tot competente, onafhankelijke
kinderen met een hoog gevoel van eigenwaarde en een hoog ontwikkeld gevoel
voor sociale verantwoordelijkheid".
Deze kinderen zullen ook gewaardeerde leerlingen zijn op elke school,
maar zij zullen zelf de voorkeur geven aan een school met eenzelfde opvoedingsstijl.
Een school met een autoritatief klimaat zal ook voor kinderen uit gezinnen
met één van de andere stijlen een goede omgeving zijn.
11.2. SOCIAAL-ECONOMISCHE
SITUATIE
De sociaal-economische
Status (SES) van een gezin wordt onder andere bepaald door opleiding,
functie/beroep (maatschappelijke positie) en inkomen van de ouder(s).
Het kind krijgt, door zijn omgeving, automatisch het statusniveau van
zijn ouder opgelegd; dit geldt zowel voor een hoge als een lage kwalificatie.
De SES van een gezin is van invloed op de verwachtingen die de omgeving
en de maatschappij, ten aanzien van de ontwikkeling en mogelijkheden van
een kind uit dat gezin hebben. Van een kind uit een gezin met een hoge
SES wordt eerder verwacht dat hij in staat is een hoog opleidingsniveau
te bereiken (een positieve verwachting leidt dikwijls ook tot een positief
resultaat). Dit gezin biedt het kind de mogelijkheid zijn interesses en
capaciteiten te ontplooien en het wordt hier tevens in gestimuleerd, terwijl
de financiële draagkracht van de ouder geen beperkende factor is.
Ook de leefstijl van een ouder met een hoge SES, waaronder bijvoorbeeld
het gezamenlijk met het kind ondernemen van activiteiten op het gebied
van cultuur, sport en recreatie, kan bijdragen aan een goede algemene
ontwikkeling en aan cognitieve competentie en dus aan schoolvaardigheden.
De keerzijde van een hoge SES voor een kind met geringere cognitieve mogelijkheden
kan zijn, dat het voortdurend op zijn tenen moet lopen om aan de hoge
eisen, verwachtingen van zowel de ouder als de school te kunnen voldoen.
Niet zelden kan dit negatieve faalangst en onzekerheid tot gevolg hebben;
het kind durft niet aan een taak te beginnen uit angst fouten te maken
en de ouder en zichzelf teleur te stellen. Ook is de kans op emotionele
verwaarlozing groot van een kind met voltijd werkende ouders, die ook
in hun vrije tijd aan hun carrière werken. Vaak wordt getracht
dit tekort materieel te compenseren.
Een kind met een lage SES heeft veel minder makkelijk toegang tot bronnen
voor zelfontplooiing. De mogelijkheid voor ontwikkeling van interesses
en capaciteiten die het heeft, is in dit geval wel gerelateerd aan de
financiële draagkracht van de ouder. Hier zal een ouder het kind
met belangstelling voor een kostbaar muziekinstrument, een dure sport
of hobby eerder afremmen dan stimuleren. Gesproken kan worden van relatief
gemis (deprivatie) bij een lage SES; dit wil zeggen dat het kind met een
lage SES, in vergelijking met zijn leeftijdgenoot met een hoge SES, minder
ervaringsmogelijkheden geboden worden. Gesteld wordt dat de SES van het
gezin waarin een kind opgroeit, als enkelvoudige factor niet van grote
betekenis is voor de algehele ontwikkeling van het kind. Een lage SES
wordt slechts als indicator gezien voor mogelijke problemen met bijvoorbeeld
scholing, financiën en huisvesting. De verhoogde mate aan stresservaringen,
zoals werkloosheid, ruimtegebrek en financiële problemen, die voortvloeit
uit een lage SES, is echter wel van invloed op de psychosociale ontwikkeling
van kinderen. Dus, niet zo zeer de problematiek op zich, maar de spanning
waartoe dit in het gezin leidt, is van betekenis.
11.3. SOCIALISATIE
'Een wereld vormt
een mens.... een mens zijn wereld....'
Onlosmakelijk verbonden met de ouder-kindrelatie is het socialisatieproces.
Het gezin is de 'kweekvijver' van de toekomstige volwassene. De mate waarin
de ouder gesocialiseerd is, is van betekenis voor het socialiseren van
het kind. Een grote discrepantie tussen normen in de maatschappij en die
van de ouder, kan bij het kind leiden tot het onvermogen van sociale aanpassing
als volwassene. Aan de basis van een goed verlopend socialisatieproces
staat een responsieve, affectieve ouder die het kind een gevoel van veiligheid
geeft, waardoor deze een veilige hechting ontwikkelt (basic trust). De
kwaliteit van de ouder-kindrelatie en de relaties van de ouder met belangrijke
anderen is van belang voor de ontwikkeling van sociale interesse bij het
kind. De relaties die het kind later in zijn leven aangaat, zijn wat betreft
intensiteit en duurzaamheid beïnvloed door de kwaliteit van de relatie
met de ouder in zijn vroege jeugd. Sociale interesse houdt wederkerigheid
in; het kind leert dat niet alles om hem draait en dat de manieren waarop
hij zijn behoeften (in eerste instantie honger, dorst, warmte, veiligheid,
maar later ook vriendschappen, inkomen, werk politiek, studie, maatschappelijke
positie en ethisch/spirituele inzichten) wil vervullen overeen moeten
komen met de regels, waarden en normen van de samenleving. Het kind zal
zich moeten aanpassen aan de maatschappij. Dit gaat met frustraties gepaard
omdat niet alle behoeften (direct) kunnen worden vervuld. Deze frustratie
leidt tot onlustgevoel. Een belangrijke ontwikkelings/socialisatietaak
is het leren omgaan met deze frustraties: het ontwikkelen van frustratietolerantie.
Een goede opvoeding impliceert een gezond aantal frustraties en ontwikkelt
het vermogen om onveiligheid te verdragen. De verwachting bij een affectieve
ouder, zorgend en steunend met gepaste verwachtingen en overtuigd duidelijke
grenzen stellend, is een zeker, open en sociabel kind.
Ook de plaats in de kinderrij is van invloed op het socialisatieproces.
Iedere specifieke plaats in de rangorde, oudste, middelste, jongste en
enig kind, leidt tot bepaalde problemen die het kind zal moeten overwinnen.
Als voorbeelden volgen het oudste en het tweede, of middelste kind. De
oudste, door Adler getypeerd als de onttroonde koning, leert dat de aandacht
van de ouder voortaan gedeeld moet worden met de jongere rivaal. Zijn
positie van weleer terugvorderend op een negatieve aandachtvragende wijze,
leidt in plaats van de gewenste knuffel tot een uitbrander of straf van
de ouder. Het gevolg kan zijn dat de oudste zich wapent tegen deze teleurstellingen,
door zich onafhankelijk op te stellen van de behoefte aan affectie en
goedkeuring van anderen, of zoals door Adler gesteld "trains himself
for isolation". Het tweede (middelste) kind wordt door aanwezigheid
van het oudere kind, voortdurend gestimuleerd, uitgedaagd tot het overtreffen
van de prestaties van de oudste. Dit kind ontwikkelt zich doorgaans ook
sneller dan het eerste, met als mogelijk resultaat, een zeer competitief
en ambitieus ingestelde persoonlijkheid.
Wat kunt u als
docent doen?
De klas en de leraar dienen op te treden als verlengde van het gezin en
de ouder op de momenten dat het kind leerling is. Alles wat hiervoor over
de ouder en het gezin gezegd is, is in die verhouding ook van toepassing
op de docent en de klas.
Wat is de rol van
de school?
De school is over het algemeen een afspiegeling van de maatschappij. Dit
betekent dat kinderen op school geconfronteerd worden met maatschappelijke
en culturele verschillen. Zij maken kennis met de sociale achtergrond
van hun klasgenoten. Deze kan aanzienlijk verschillen met die van het
eigen gezin wat betreft: gezinssamenstelling en cultuur, opvoedingsstijl,
inkomen uit arbeid of uitkering, financiële mogelijkheden, scholingsgraad,
normen en waarden, religie, etc. Duidelijk wordt, dat wat in het eigen
gezin zo vanzelfsprekend is, in een ander gezin ongewoon of zelfs ongewenst
kan zijn. De samenstelling van scholen, gelet op de culturele achtergrond
en de sociaal economische status van kinderen, kan tegenwoordig heterogeen,
maar ook homogeen zijn. Een heterogeen samengestelde school kan bijdragen
aan de beeldvorming van de leerlingen over de maatschappij, die in overeenstemming
is met de werkelijkheid en over de grenzen van de eigen gezinscultuur
heen gaat. In de lessen maatschappijleer wordt aandacht besteed aan de
diversiteit van onze samenleving op verschillende gebieden. Zeker op een
homogene school is het van belang om ook de andere groepen in de samenleving
te belichten, via het bespreken van krantenberichten en Tv-uitzendingen
bijvoorbeeld. Het moet de leerlingen duidelijk worden dat wat zij op de
TV zien een onderdeel is van dezelfde realiteit als die waarin zij leven
en niet een wens/droom/ fantasiewereld of een Sodom en Gomorra/getto/subcultuur.
Dat vergt integratie en acceptatie ook van de schoolleiding en het docentenkorps.
In het algemeen wordt een individu als gesocialiseerd beschouwd, wanneer
het zich heeft aangepast aan de normen van de maatschappij waarin het
zich bevindt. De ons omringende maatschappij verandert voortdurend en
zo ook haar normen. Het gevolg is dat het socialisatieproces een continu
proces is in ons leven.
11.4. OPVOEDINGSCULTUUR
Er zijn (sub-)culturen
waarin het concept 'opvoeding' een specifieke inhoud heeft. Een goede
opvoeding is: het zodanig omgaan met een kind dat het een gedragsrepertoire
ontwikkelt dat het in staat stelt zijn aangeboren mogelijkheden zo goed
mogelijk tot hun recht te laten komen. Het is de wens van elke opvoeder
het kind als volwassene gelukkig, gezond en welvarend te zien. Er is voldoende
mogelijkheid tot specifieke invulling hiervan. Als de specifieke invulling
belangrijker wordt dan het algemene opvoedingsdoel, dan kan men in botsing
komen met heersende normen. (Een kind opvoeden tot superster, atleet of
religieus voorbeeld kan strijdig zijn met normen van leerplicht, arbeidsinspectie
of kinderbescherming.)
Meestal worden ouders als de primaire opvoeders beschouwd. Een school
is een secundaire opvoeder. Primaire en secundaire opvoeding moeten gelijk
gericht zijn.
Als ouders onverschillig lijken ten aanzien van de opvoeding van hun kind,
kan dat het gevolg zijn van gebrek aan kennis, slechte ervaring, slechte
voorbeelden, angst voor verantwoordelijkheid, onzekerheid, (culturele)
opvattingen, of een mengeling hiervan.
Wat kunt u als
docent doen ?
Draag de eigen visie uit en controleer of die strookt met die van de opvoeders
(zo niet: verander zelf, overtuig de opvoeders, of verwijs ze naar een
andere school).
Probeer zoveel mogelijk positieve invloeden van de opvoeders te benoemen
en te stimuleren, biedt ondersteuning aan in de vorm van oudercursussen
("Opvoeden, zó" bijvoorbeeld) of verwijs naar hulpverlening
om persoonlijke problemen op te lossen. Probeer zelf een grotere aanvullende
rol te spelen, daar waar opvoeders hun opvoedende rol onvoldoende (kunnen)
invullen.
Van Nederlandse opvoeders kun je in een gesprek de opvoedingsvisie vernemen,
van anderstaligen is dat vaak moeilijk. Daarom volgt hier een overzicht
van opvoedingsvisies van een aantal migrantengroepen. De schetsen zijn
gegeneraliseerd en bedoeld om enig begrip te krijgen van de achtergronden
van de belangrijkste migrantengroepen. Veel meer begrip ontstaat door
meer informatie en contact met migrantenopvoeders.
11.4.1 Migrantenkinderen
Voor alle migrantenkinderen
geldt dat hun leefomgeving in Nederland heel anders is dan in het land
van herkomst. Ook als zij hier zijn geboren hebben hun opvoeders herinneringen
aan de dagelijkse mogelijkheden voor de kinderen in hun land van herkomst.
Altijd mooi weer houdt in: altijd buiten spelen, met veel andere kinderen
in de buurt, met veel losse natuurlijke materialen. Ze hoeven pas naar
bed als het donker wordt. Buiten spelen in Nederland betekent: vaak slecht
weer, rekening houden met snelverkeer, weinig materiaal beschikbaar. Het
gevolg kan zijn: slechte lichamelijke gesteldheid, naar verhouding veel
verkeersslachtoffers en vandalisme als vorm van gebruikmaking van omgevingsmateriaal.
Het alternatief is binnen spelen. Op een klein vochtig bovenhuis zonder
speelgoed leidt dit al gauw tot ruzies, vandalisme en overspannen moeders.
Naast deze fysieke omgevingsfactoren speelt ook de sociale omgeving een
rol. Door de migratie zijn vaak familiebanden verbroken. Waar in het thuisland
de dagelijkse beslommeringen regelmatig gedeeld werden door een aantal
vrouwen in de familie, staat een moeder er hier alleen voor. En ook al
is haar man thuis, hij is niet gewend zich bezig te houden met de dagelijks
verzorging en het toezicht op de kinderen. Heel veel migrantenmoeders
zijn overbelast en eenzaam.
Pubers worden in migrantengezinnen eerder als jongvolwassenen gezien en
ook eerder "voorbereid" op een volwassen rolgedrag. Meisjes
moeten helpen in de huishouding en bij de verzorging van jongere kinderen.
Jongens krijgen het "toezicht" op hun zussen. Vaders treden
"opvoedend" op tegen de oudere kinderen en doen dat zeer streng:
met verboden, dreigementen en straffen, juist omdat moeder ze niet (meer)
in de hand kan houden. Het is voor de jeugdigen ontzettend moeilijk zich
aan te passen aan de normen van hun leeftijdgenoten en de Nederlandse
samenleving en tegelijkertijd te voldoen aan de eisen die hun ouders stellen
en die gebaseerd zijn op de eigen jeugd van de ouders in het land van
herkomst.
Bij het vinden van een partner voor hun kinderen proberen migranten de
band met familie en thuisland te verstevigen door een partner te vinden
uit de eigen familiekring of uit het dorp. Dat kan voor de uitgehuwelijkte
vernederlandste jongere een schok zijn, zowel wanneer zij meestal moet
terugkeren naar het verre ("achterlijke") dorp als wanneer er
een "dorpse", onderontwikkelde partner uit het verre land gehaald
wordt om hier met haar of hem te trouwen. Hoe groter de familie-/kennissenkring
in Nederland, waaruit een huwelijkspartner te kiezen is, hoe minder sprake
zal zijn van uithuwelijking en hoe meer de partners de kans krijgen elkaar
voor het huwelijk enigszins te leren kennen.
Onevenredig veel migrantengezinnen zijn afhankelijk van uitkeringen. Er
is veel werkeloosheid en arbeidsongeschiktheid onder de vaders en waar
de vader ontbreekt hebben de kinderen een bijstandsmoeder. De financiële
druk leidt ertoe dat kinderen op allerlei manieren aan geld proberen te
komen en dat ze met moeite de leerplicht "uitzitten".
Van oudsher vertegenwoordigen kinderen een economische waarde (hulp, oudedagsvoorziening),
een sociale waarde (prestige van de opvoeders) en een psychologische waarde
(onderlinge affectie). Onder invloed van de Nederlandse cultuur (met beschikbare
anticonceptie en zorg rondom zwangerschap en bevalling en de sociale voorzieningen
zoals AOW) is er een verschuiving waar te nemen van minder nadruk op de
eerste twee, en meer waardering voor de laatste. Hiermee daalt ook het
gemiddelde kindertal. Deze tendens is sterker naarmate opvoeders meer
ontwikkeld zijn en hoger opgeleid.
Wat kunt u als
school doen?
Voor een school met een relatief groot bestand aan migrantenleerlingen
is het, net zoals bij autochtone leerlingen, verstandig te proberen contact
met de ouders te leggen. Dit kan individueel door huisbezoeken door de
klassenleraar of mentor( op afspraak of 's avonds). Dit wordt over het
algemeen zeer op prijs gesteld ( de ouders voelen zich vereerd) maar kost
vrij veel tijd. Ook ouderavonden (eventueel met tolken) en oudercursussen
over "opgroeien in Nederland" en "omgaan met pubers"
kunnen helpen, vooral als de migrantenouders de gelegenheid krijgen te
spreken over waar ze bang voor zijn of het "waarom" van bepaald
gedrag. De school kan begrip tonen en na uitleg ook begrip kweken door
bijvoorbeeld de schoolregels of de lessen seksuele en relationele vorming
(zelfs spreken over seks en seksualiteit is taboe onder niet-gelijken,
maar voorbereiding op de huwelijksrol is wel een bespreekbaar onderwerp)
aan te passen.
11.5. DISFUNCTIONELE
OPVOEDING
Van een aantal opvoedkundige
praktijken en opvoedingsstijlen is ongeveer bekend welk resultaat het
oplevert. Uit wetenschappelijk onderzoek en praktijkervaring blijkt dat
maatschappelijk succes, geestelijke gezondheid en welbevinden gedeeltelijk
gerelateerd zijn aan de opvoeding. Er zijn zowel positieve als negatieve
gevolgen bekend. Als men ervan uitgaat dat opvoeders in principe het beste
willen voor hun kinderen, moeten opvoedingspraktijken met negatieve effecten
in het algemeen worden uitgebannen. Ook als zij een onderdeel vormen van
culturele, sociale of religieuze bagage van de opvoeders of een instelling.
Als opvoeding zich richt op het latere functioneren als volwassene, dan
moet de opvoeder een voorstelling hebben van de toekomstige rol van zijn
kind in de maatschappij. Soms heeft een opvoeder een irreële inschatting
van de mogelijkheden van zijn kind, een vertekend beeld van de maatschappij,
of een rolconcept dat ethisch niet verantwoord is.
Disfunctionele opvoeding kenmerkt zich door opvoedingspraktijken waarin
geen rekening gehouden wordt met het kind, die niet geëigend zijn
voor het beoogde doel, of waarmee een onethisch, immoreel, onzedelijk
of onrechtmatig doel wordt nagestreefd. Het kan gaan om onderdelen en
methoden -bijvoorbeeld het bedplassen proberen te stoppen met straf-,
om het toepassen van in principe juiste methoden die echter niet zijn
toegesneden op een speciaal kind -bijvoorbeeld: keuzevrijheid en verantwoordelijkheid
verwachten van een angstig MLK-kind- of een algeheel verkeerde opvoedingsmethode
-bijvoorbeeld: inconsequent zijn, geen grenzen stellen, belonen van ongewenst
gedrag-. De uitkomst van disfunctionele opvoeding is altijd ongewenst.
Wat kunt u als
docent doen?
Als u een disfunctionele opvoedingspraktijk onderkent, moet u de opvoeders
confronteren met de verwachte uitkomst (op grond van uw kennis en ervaring)
en vragen of dát is wat zij willen. Is het antwoord neen, dan kunt
u alternatieven bespreken om wel het gewenste resultaat te bereiken. Is
het antwoord ja, dan moet u duidelijk maken waarom dat ongewenst is. Als
dat niet lukt en de discrepantie tussen opvoeding in het eerste en tweede
milieu te groot blijkt, moet overwogen worden te verwijzen naar een school
met een meer passende pedagogiek. Als u van mening bent dat het kind schade
zal lijden van deze opvoeding, wijs de opvoeders dan op hun verantwoordelijkheden.
Overleg met ondersteunende diensten of deskundigen en overweeg zo nodig
een melding bij het Bureau Vertrouwensartsen of de Raad voor de Kinderbescherming.
|