|
Groei
en ontwikkeling zijn processen die van nature een vooropgesteld plan volgen.
Iedereen groeit en ontwikkelt volgens dezelfde weg. Op die weg staan "ontwikkelingsmijlpalen".
De volgorde van de mijlpalen ligt ongeveer vast, het tempo waarin ze bereikt
worden is verschillend. Wel is aan te geven binnen welke leeftijdsgrenzen
het merendeel van de kinderen deze bereikt.
Groei is het proces
van toename in aantal en grootte van cellen en van de lichaamsstoffen
buiten de cellen. Uit één bevruchte eicel ontstaat uiteindelijk
een compleet volwassen individu. Dat individu bestaat uit heel veel verschillende
soorten cellen met verschillende functies, die met elkaar verbonden zijn
en samenwerken. Dit is het resultaat van specialisatie, rijping en integratie
van cellen, organen en orgaansystemen, samengevat onder de term ontwikkeling.
3.1
Lengte en gewicht
3.2 Ontwikkeling
3.3 Lichamelijke en seksuele ontwikkeling
3.1. LENGTE EN GEWICHT
Voor een goede groei
is het nodig dat er voldoende bouwstoffen in de voeding aanwezig zijn
en dat deze stoffen goed verwerkt en benut worden. Vertering, stofwisseling
en hormonale systemen moeten dus goed werken.
Om de groei te beoordelen worden kinderen regelmatig gemeten en gewogen.
Aan het eind van de basisschoolperiode en het begin van de middelbare
schoolleeftijd, bij meisjes van ongeveer 10 jaar en jongens van ongeveer
12 jaar, treedt een plotselinge versnelling van de groei in tot een gemiddelde
groeisnelheid van 10 cm per jaar voor jongens en 9 cm per jaar voor meisjes.
Deze versnelling houdt ongeveer twee jaar aan en staat bekend als de groeispurt.
Daarna neemt de groei snel af om met een paar jaar van een jaarlijkse
groei met twee en een centimeter te eindigen op nul. Het verschil in volwassen
lengte tussen mannen en vrouwen komt vooral doordat jongens twee jaar
langer doorgroeien voor de inzet van de eindspurt.
Problemen met de groei kunnen optreden bij opmerkelijk snelle of juist
trage groei en bij opvallend dik of mager zijn. De groei hangt af van
erfelijke factoren (hoe lang zijn de ouders) en van de materiële
(voeding) en immateriële (liefde en aandacht) omgevingsfactoren.
Als u iets bijzonders opvalt is het goed dat met de ouders te bespreken
en het oordeel van de jeugdarts of -verpleegkundige te vragen over de
groei van het kind.
De eerste twee klassen van de middelbare school kenmerken zich door de
enorme variatie in lengte van de leerlingen. De meisjes zijn meestal al
aan het eind van de groeispurt, de jongens beginnen er net aan.
Er is een variatie in moment van inzet, duur en snelheid van de groeispurt
die samen met de duur van de restgroei na de spurt de volwassen lengte
verder bepaalt. Een verschijnsel dat vaak aan de groeispurt voorafgaat
is een vetspurt: de kinderen worden eerst dikker voordat zij in de lengte
schieten. Na de groeispurt in de lengte vindt er ook nog uitbouw in de
breedte (bot- en spiermassa) plaats, waardoor de verhoudingen veranderen.
Tegelijkertijd krijgt ook de geslachtelijke rijping zijn beslag, met de
bijbehorende lichamelijke veranderingen.
3.2. ONTWIKKELING
De ontwikkeling van
een bevruchte eicel tot compleet volwassen menselijk organisme is het
resultaat van processen op het niveau van cellen, organen en orgaansystemen.
Als we het hebben over de ontwikkeling van kinderen bedoelen we functieontwikkeling
die we kunnen waarnemen aan het kind: de ontwikkeling van houding en gedrag,
motorische vaardigheden, spraak en taal, zintuigfuncties, geestelijke
vermogens, etc.
Naast spierweefsel, skelet en gewrichten zijn zintuigen en zenuwstelsel
van het grootste belang. De ontwikkeling van het zenuwstelsel begint al
kort na de bevruchting met:
- de vorming van
zenuwcellen;
- de verhuizing
en groepering van zenuwcellen;
- vorming van uitlopers,
maken van contactverbindingen;
- vorming van isolatie-
en steunweefsel;
- selectie van cellen
en productie van actieve stoffen.
Een deel van deze
ontwikkelingen vindt alleen voor de geboorte plaats. Een groot deel ook
daarna tot in de volwassenheid. Alle storende invloeden in deze processen
kunnen gevolgen hebben voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het kind.
Minder dan bij de lengte is er toch ook een grote variatie in ontwikkelingsniveau
van brugklassers.
Om de ontwikkeling te beoordelen wordt een kind geobserveerd en wordt
nagevraagd wat het zoal doet of kan. Er zijn een aantal ontwikkelingsterreinen
te onderkennen: de motorische functies, de geestelijke en zintuiglijke
vermogens, de spraak/taalontwikkeling en de sociaal-emotionele ontwikkeling.
De aankomende middelbare scholier heeft al elf jaar ontwikkeling achter
de rug.
Door het zeer jonge kind werden een aantal functies als het ware vanzelf
verworven, ieder normaal kind is ze gaan vertonen zonder dat het aangeleerd
hoefde te worden. Bij het ene kind ging de ontwikkeling sneller dan bij
het andere, bij een en hetzelfde kind kwam de ene functie sneller dan
de andere, soms ging de ene fase van een functieontwikkeling sneller dan
een volgende en soms ook werd en wordt er teruggevallen op een vorige
fase. Functieontwikkeling kent oneindig veel variaties, die het gevolg
zijn van het samenspel van aanleg en omgevingsfactoren. De aanleg bepaalt
de grenzen, de omgevingsfactoren bepalen in hoeverre de mogelijkheden
van de aanleg benut worden. Door motivatie en stimulatie ontwikkelt een
kind zich vlotter. Naarmate het kind ouder wordt is er meer invloed van
buitenaf nodig om nieuwe functies te ontwikkelen: functies als fietsen,
schaatsen, fluiten en schrijven komen niet vanzelf, maar moeten geleerd
worden. Eenmaal verworven verdwijnen deze functies niet makkelijk. Er
zijn nog gecompliceerdere vaardigheden, zoals bijvoorbeeld pianospelen,
die weer verdwijnen als ze niet onderhouden worden. Hier wordt ook de
grens bereikt van de normaal door iedereen te verwerven vaardigheden.
Bij het schoolkind valt de ontwikkeling van sociale en cognitieve vaardigheden
het meeste op. Hierbij speelt leren een belangrijke rol. De kinderen leren
in hun huiselijke omgeving, maar nu ook voor een deel van de tijd in de
schoolomgeving. Zij leren van volwassenen en van andere kinderen. Ook
complexere motorische vaardigheden kunnen nu worden aangeleerd, hiervoor
wordt de kring uitgebreid tot club en vereniging, waar onder andere zwem-
en muziekles gegeven wordt; het leren gaat meestal samen met oefenen in
een sociale context. Over het algemeen is er een steeds grotere variatie
tussen individuele kinderen in prestaties en leeftijd waarop zij "mijlpalen"
bereiken. Vooral in het begin van de basisschoolperiode is er ook een
in het oog springend sekseverschil: meisjes zijn beduidend vlotter, bijdehanter
of rijper dan jongens. Dit verschil blijft op groepsniveau herkenbaar
tot het eindexamen: meisjes hebben gemiddeld een half schoolniveau (VBO
- MAVO - HAVO - VWO ) voorsprong op jongens bij het advies van de basisschool
en het gevolgde onderwijs.
In de schoolperiode verandert ook de sociale positionering en de aard
van de vriendschappen tussen kinderen onderling. Aan het eind van de basisschool,
maar vooral in de puberteit, ligt de nadruk op het uitwisselen en begrijpen
van elkaars zieleroerselen: het psychologische stadium. De basis van deze
vriendschappen is de gemeenschappelijke belangstelling, maar vooral de
bij elkaar passende persoonlijkheden. De verhouding ten opzichte van volwassenen
verandert sterk. Met name de rol van de ouders verandert: zij stellen
zich minder beschermend op en verwachten meer van hun kinderen. Kinderen
leren hun emoties te beheersen en meer over problemen te praten. Een kind
krijgt langzamerhand ook meer eigen verantwoordelijkheid. De onvoorwaardelijke
autoriteit die kinderen toeschrijven aan volwassenen neemt af. Conflicten
die vroeger door een woede-uitbarsting "snel" opgelost werden,
kunnen nu lang nasmeulen. Ouders geven aan dat hun kinderen in deze leeftijd
na het optreden van een conflict nog lange tijd passief tegenwerken, vermijdingsgedrag
tonen of neerslachtig zijn. Bij de ontwikkeling van pubers en adolescenten
tot volwassenen moeten we bedenken dat lang niet iedereen op alle gebieden
een volledige ontwikkeling doorloopt. Velen hebben een plafond bereikt
terwijl slechts enkelen op deelgebieden met vaak veel oefening hun talenten
verder kunnen uitbuiten: de topsporter, de kerngeleerde, de goochelaar,
de versierder, de politicus en de kunstenaar bijvoorbeeld. Ook zij hebben
meestal op andere gebieden een minder hoge ontwikkelingsgraad bereikt.
Wat kunt u als
docent doen?
Probeer de leerlingen als individu te zien, te beoordelen en te benaderen.
Hoewel zij zelf hun best doen om bij de groep te horen, willen ze toch
graag als individuen met hun eigen persoonlijke karakteristieken gekend
worden. Het is uw taak als docent om met respect voor de individuele uitgangssituatie
uw leerlingen verder te (laten) ontwikkelen. Bij het leren leren en helpen
ontwikkelen kunt u op grond van uw ervaring extra aandacht besteden aan
in ontwikkeling achtergebleven gebieden (van kennis en vaardigheden, maar
ook van karakter en persoonlijkheid).
Respecteer de privacy van uw leerlingen, vooral ten opzichte van de groep
medeleerlingen, maar bewaak die ook bij uw collega's. Vertrouwen is broos
en vertrouwelijkheid is geen vrijbrief voor kameraadschappelijke opmerkingen
in "het openbaar".
Wat kan de school
doen?
De bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de beveiliging van de
individuele ontwikkelingsgang van leerlingen kan het best worden "geregeld"
in het schoolreglement. Denk daarbij aan regels over privacy, pesten,
vechten, vrijen etc.
3.3 LICHAMELIJKE EN SEKSUELE ONTWIKKELING
In de puberteit vinden
snelle veranderingen plaats op biochemisch niveau met gevolgen voor lichamelijke
kenmerken en emotionele en sociale ontwikkeling.
De ontwikkeling van de (secundaire) geslachtskenmerken in volwassen richting
valt het meest op. Meisjes krijgen borsten, jongens krijgen adamsappels,
beiden krijgen lichaamsbeharing en de geslachtsorganen groeien. Meisjes
krijgen een andere vetverdeling, jongens krijgen meer spiermassa en een
zwaardere stem, Meisjes gaan menstrueren en jongens krijgen zaadlozingen
(natte dromen). Dit alles gebeurt onder invloed van hormonen. Beide geslachten
hebben geslachtshormonen van beide soorten, alleen in verschillende verhoudingen.
Beide geslachten krijgen puistjes, meer dan de helft van de jongens krijgt
ook tijdelijke stimulering van het borstklierweefsel.
In deze periode worden kinderen lichamelijk volwassen, ze zijn in staat
om kinderen te krijgen en te verwekken.
De maatschappelijke volwassenwording volgt meestal pas later en de psychologische
ontwikkeling moet met deze beide aspecten van volwassen worden rekening
houden.
In de psychologische ontwikkeling van de puber en adolescent spelen identiteit,
autonomie, prestatie, intimiteit en hechting een belangrijke rol.
Wat kunt als docent doen?
Deze processen en verschillen roepen vaak veel vragen op en veroorzaken
soms problemen. De leerling kan deze het beste bespreken met de jeugdarts
of -verpleegkundige. Denk als docent en begeleider van een leerling met
problemen ook altijd aan een oorzaak in de beleving van de lichamelijke
persoonlijkheid. Het idee van "anders" zijn (te klein, te dik,
niet manlijk of vrouwelijk genoeg etc.) kan leiden tot terugtrekgedrag,
minderwaardigheidsgevoelens, overcompensatie en andere problemen.
Zorg ervoor dat lichamelijke uiterlijkheden niet in spottende, plagende
op badinerende zin worden gebruikt. Let daar zelf ook op. Wees er ook
op bedacht dat de jongelui nog niet altijd goed weten om te gaan met hun
nieuw verworven uiterlijkheden en de daarbij behorende gedragspatronen:
autoriteitsconflicten en seksuele uitdagingen liggen op de loer.
|